Ethiek

Kerkrecht

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

"Hebt grote achting voor hen om hun werk!"

 

A. Velthuis

25-06-11

 

In de verschillende publicaties en bladen in kerken en groepen van de zogenaamde “nieuw-vrijgemaakten” wordt met regelmaat geschreven over het ambt en het ambtelijke gezag. Dat dit nodig is in een tijd met een gezagscrisis in maatschappij én kerk behoeft amper betoog. Want van nature dulden wij geen gezag boven ons. Dat is de wortel van de eerste zonde in het paradijs. En laten wij maar niet de illusie hebben dat wij vrij zijn van deze zonde. Integendeel, laten we dit kwaad, wat van nature diep in ons zit, maar gewoon erkennen. Het niet willen aanvaarden van gezag sluit ook gelijk die andere zonde in. Zelf alle gezag willen uitoefenen. De mens op de troon. Enerzijds is er dus het afwijzen van het gezag om daarmee eigenwillige wegen te gaan. Anderzijds is er dus het gevaar van onwettige overheersing van de één over de ander. En deze twee gevaren bedreigen ook het gezag in de kerk. En daarom zal in de gemeente van Christus gewaakt moeten worden voor deze twee gevaren. Maar dan, juist dan is het van onschatbare waarde om te zien waar en in welke vorm het gezag in de kerk dient te functioneren.

 

Knellende banden en bandeloosheid

Knellende banden ontstaan als ouderlingen zich verheffen boven de gemeente. Zij werpen zich dan op als machthebbers. Dan ontstaat er een scheiding tussen de gemeente en de ouderlingen. De gemeenteleden hebben zich eenvoudig te onderwerpen en hebben niets of weinig in te brengen. Wat ambtsdragers stellen is tegelijk het einde van alle tegenspraak. Er wordt dan een macht uitgeoefend over de kerk van boven naar beneden. Dan ontstaat er een hiërarchische kerkstructuur. Deze wordt zo teruggevonden in de Rooms-katholieke kerk. Echter van een scheiding tussen gemeenteleden en ambtsdragers mag in die zin geen sprake zijn. Wel is er onderscheiding. Het ambt aller gelovigen is niet hetzelfde als het bijzondere ambt. Bij een hiërarchische kerkstructuur zijn er banden die knellen. Bij hiërarchie matigen ambtsdragers zich macht toe en treden zij op als heersers. De Schrift biedt geen ruimte voor een hiërarchische kerkstructuur, waarin de ambtsdragers tussen Christus en de gemeente functioneren. Dan matigen zij zich macht toe die alleen toekomt aan Christus, als het enige Hoofd van de Kerk.

 

Wanneer er door overheersing banden gaan knellen dan is gevaar levensgroot om “uit de band te springen”. En dit leidt dan onherroepelijk tot bandeloosheid. In kerkelijk jargon wordt dit independentisme genoemd. Wat dat independentisme betekent is wel eens als volgt verwoord:

 

“Independentisme, dat is onafhankelijk willen zijn. Dat is de wens om je handen vrij te houden en je niet te binden. Dat is de wens om binnen het kerkverband toch te doen wat je als kerkenraad en gemeente zelf wilt. Dat is je onttrekken aan het onderlinge opzicht en de tucht. Dat is alleen die besluiten aannemen die je passen. Dat is afgaan op je eigen verstand en gevoel. Dat is ten diepste het negeren van de Schriftuurlijke normen voor het samenleven als kerken. Dat is ten diepste het “ik” tegenover het “sola scriptura”: gevaarlijk en verleidelijk. En dat ziet niet alleen op de kerkelijke besluiten van meerdere vergaderingen, maar ook op besluiten van de kerkenraad.” [1]  

 

Tegen het gevaar van knellende banden en bandeloosheid heeft de kerk te waken. Er mogen geen banden zijn die knellen maar er mag ook geen bandeloosheid zijn. Deze twee staan tegen over elkaar maar zijn soms ook aan elkaar verbonden. Het één kan het andere verwekken maar dat hoeft niet persé. Ze kunnen ook los van elkaar bestaan of ontstaan. Het is niet per definitie een kwestie van oorzaak en gevolg. Waar deze verbondenheid wel zichtbaar was is te zien in bijvoorbeeld het ontstaan van de NGK. Als tegenreactie op de synodale overheersing voor de vrijmaking van 1944 verwierpen deze kerken uiteindelijk helemaal het bindende gezag van de meerdere vergaderingen wat er mede toe leidde dat zij zich in 1967 afscheurden van de GKV.

 

Bij een hiërarchische kerkstructuur en het bestaan van independentisme is in beide gevallen sprake van aantasting van het gezag van Christus. Enerzijds zijn er banden die knellen en anderzijds ontstaat er bandeloosheid. Bij hiërarchie matigen ambtsdragers zich macht toe en treden zij op als heersers. Dan is Jezus Christus niet meer het enige Hoofd. Terwijl toch alleen Hij het enige Hoofd van de Kerk is (Ef. 5:23 en Kol 1:18). En bij independentisme gaat het gemeentelid zelf op de troon zitten. Hij/zij maakt uit wat goed is en neemt aan wat hem/haar het beste past of goeddunkt. Hij/zij laat zich hoogstens adviseren door de ambtsdragers. Beide zonden vinden hun oorsprong in de zondeval. Adam en Eva verwierpen het goddelijk gezag en gingen eigen wegen (puur independentisme). Tegelijkertijd ontstond bij de mens ook heerszucht. De één wilde over de andere heersen (hiërarchie). Heerszucht en independentisme zullen altijd voor strijd blijven zorgen op deze aarde, ook in de kerk. En daarom heeft de kerk te waken tegen deze. Het is daarom belangrijk een zuiver zicht te houden op het gezag in de kerk. In de kerk is er slechts één gezag en dat is het gezag van Christus. En dat gezag heeft Hij niet overgedragen. Maar wat ambtsdragers doen en/of spreken doen zij in naam van Christus. Door het werk van de ambtsdragers oefent Christus gezag uit over zijn gemeente.

 

Alle leden samen het lichaam van Christus

Alle leden van de kerk, dus ook de ambtsdragers, vormen samen het lichaam van Christus. De ambtsdragers vormen geen afzonderlijke groep binnen de gemeente. Ambtsdragers behoren tot de gemeente maar hebben een specifieke functie. Zij zijn bekleed met het bijzondere ambt van predikant, ouderling of diaken. Maar ook elk kerklid voor zich bekleedt het ambt. Dit is het ambt aller gelovigen. Het ambt aller gelovigen en het bijzondere ambt staan niet boven elkaar maar maken samen deel uit van het lichaam van Christus. Elk met een specifieke gave. Zo gaat dat in een lichaam. Niet alle lichaamsdelen hebben dezelfde functie. Maar ze kunnen ook niet los van elkaar functioneren. Alle lichaamsdelen zijn nodig om het lichaam goed te laten functioneren. Het ene lichaamsdeel mag zich niet verheffen over het andere deel. Want het lichaam heeft slechts één Hoofd, Jezus Christus. Dat is het enige gezag. Het gezag van het Hoofd. Hij heeft het gezag over het lichaam, de kerk. Elk lid heeft daarin zijn eigen functie en plaats. Het kerklid, dat deel uitmaakt van het ambt aller gelovigen, maar ook het kerklid dat bekleed is met het bijzondere ambt. Het ambt van ouderling is wel eens vergeleken met de zenuw van het lichaam.

 

“Door de zenuw immers geeft het hoofd de puls af om het lichaam in beweging te zetten. Zo werkt het ambt met en door het Woord in de gemeenschap. Daar ligt ook de verantwoordelijkheid van het ambt. Het coördineert niet slechts, maar mag tot beweging aanzetten onder direct bestuur van Jezus Christus.” [2]

 

Heel mooi komt deze eenheid van alle leden, inclusief de leden met het bijzondere ambt ook tot uitdrukking in de Schrift zelf: Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden. God nu heeft sommigen in de gemeente een plaats gegeven: ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, vervolgens krachten, daarna genadegaven van genezingen, vormen van hulpverlening, bestuurlijke gaven, allerlei talen.” (1 Kor. 12:27-28, HSV) Dus alle leden samen vormen het lichaam van Christus. En binnen dit lichaam geeft Hij ieder een eigen plaats met elk een eigen gave. En dat is zeer divers, net als in een mensenlichaam. Zo ook in de kerk, er zijn leden die het bijzondere ambt ontvangen, er zijn er die kunnen genezen, hulpverleners, bestuurders en vul zo maar aan. Allen samen, zeer divers, leden van één lichaam met één Hoofd.

 

Het vijfde gebod

Voordat overgaan wordt tot bespreking van hoe het gezag in de kerk geregeld is eerst nog aandacht voor de gezagsverhoudingen in de maatschappij. Gezagsverhoudingen die niet één op één te kopiëren zijn in de Kerk. Het vijfde luidt: “Eert uw vader en uw moeder (..)” En daar horen allen bij die gezag over ons hebben ontvangen (Zondag 39). Daar kunnen we ook de ambtsdragers onder scharen mits we oog blijven houden voor het onderscheid tussen maatschappelijke gezagsdragers en het gezag in de kerk. Gezagsdragers in de maatschappij (ouders, overheid, werkgevers e.d.) zijn niet één op één te vergelijken met de ouderlingen in de kerk. In de kerk zijn er andere gezagsverhoudingen. De kerk is niet een maatschappij in het klein maar een heilige vergadering van ware gelovigen, de kudde van Christus. Daar geldt een andere gezagsverhouding. In de kerk is er slechts één gezag, het gezag van Christus. En de ambtsdragers dienen de gemeente met dat gezag.

 

Kunnen wij dan niets leren uit het vijfde gebod waar het gaat om gezag in de kerk? Integendeel, want het vijfde gebod heeft ons veel te zeggen waar het gaat om het gehoorzamen aan gezagsdragers, ook in de kerk. Wie de tekstverwijzingen naleest die onder deze catechismus staan ziet dat zij allen verwijzen naar gezagsverhoudingen in de maatschappij zelf. Over gezagsverhoudingen tussen overheid en burgers, heren en slaven (werkgevers en werknemers), ouders en kinderen en man en vrouw. Geen enkele tekstverwijzing slaat direct terug op de gezagsverhoudingen in de kerk. Maar dat wil niet zeggen dat het vijfde gebod ons niets te zeggen heeft waar het gaat om het gehoorzamen van de ambtsdragers. In de Schrift worden namelijk voor het zich onderwerpen aan en/of gehoorzamen van de ambtsdragers in de kerk dezelfde termen gebruikt als bijvoorbeeld voor het zich onderwerpen aan de overheid. Zie bijvoorbeeld Hebr. 13:17 (HSV): “Gehoorzaam uw voorgangers en wees hun onderdanig”.

 

In de kerk hebben de ambtsdragers uitsluitend te handelen naar de Schrift. Heel hun handelen en spreken dient gegrond te zijn op de Schrift. Zij regeren de gemeente niet met hun eigen gezag maar dienen de gemeente met het gezag van Christus. Daarom is in het spreken en handelen van de ambtsdragers grote zorgvuldigheid geboden, ook in kerkelijke vergaderingen. Ten diepste hebben zij zich telkens de vraag te stellen of zij handelen en besluiten overeenkomstig Gods Woord. Geven zij goede leiding naar de normen van de Schrift en laten ze daarmee het werk zien van Christus zelf? Voor de leden van de kerk geldt het Schriftwoord: “Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral aan hen die arbeiden in het Woord en in de leer.” (1 Tim. 5:17, HSV). De maatschappij kenmerkt zich door grote hoeveelheden regels, wetten en bepalingen. Zo niet in de kerk. In de kerk is alleen datgene geregeld wat het samenleven in de gemeente zelf en in het kerkverband dient, de kerkorde. Maar die regels zijn er dan niet om naast de Schrift nieuwe regels in te stellen. Deze regels dienen uitsluitend de vrede in de Kerk en in het kerkverband. “Want God is geen God van wanorde, maar van vrede, zoals in alle gemeenten van de heiligen.” (1 Kor. 14:33-34, HSV). De gereformeerde kerkorde kenmerkt zich juist door alleen dat te regelen wat voor de onderlinge samenleving noodzakelijk is. De gezagsverhoudingen in de maatschappij kunnen niet één op één gekopieerd worden naar de gezagsverhoudingen in de kerk. Maar wel mag naar het vijfde gebod gehoorzaamheid verwacht worden aan de ouderlingen. Want zij treden op met het gezag van Christus. En aan dat gezag is gehoorzaamheid geboden! Uiteraard moeten de ambtsdragers dan wel komen met het gezag van Gods Woord. Daarmee moeten de ze gemeente overtuigen en daarom mogen ze van gemeenteleden gehoorzaamheid verwachten. Nooit mogen zij de gemeente dwingen onder hun gezag omdat zij de ouderlingen zijn. Dan ontstaat er heerschappijvoering (1 Petr. 5:2-3).

 

Christus gezag ligt in het werk van de ambtsdragers

Christus wil zijn gemeente geregeerd zien door ambtsdragers. De Schrift is daar zeer duidelijk in zoals ook beleden in de artikelen 30 t/m 32 van de NGB. En daarom schenkt Christus zijn gemeenten ambtsdragers. Ook daarover is de Schrift duidelijk. “En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus.” (Ef. 4:11-12). Waar het gaat om het gezag van ambtsdragers belijden wij in art. 31 NGB: “Wat de dienaren des Woords betreft, zij hebben, waar zij ook staan, gelijke macht en gelijk gezag, omdat zij allen dienaren van Jezus Christus zijn, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd van de kerk.” Dus één Hoofd maar ook ambtsdragers die zijn bekleed met macht en gezag. En daarom is het belangrijk om te zien waarin de macht en het gezag van de ambtsdragers berust. Ambtsdragers die hier dienaren van Jezus Christus worden genoemd. De Schrift is er duidelijk in dat Hij zijn gezag uitoefent door de ambtsdragers. Christus zelf heeft de ambten ingesteld. Hij is de van God gegeven Ambtsdrager, onze Profeet, Priester en Koning. Zijn profetisch ambt oefent Hij uit door de dienaren van het Woord. Zijn koninklijke ambt oefent Hij uit door de ouderlingen. Zij hebben het regeerambt. En zijn priesterlijke ambt oefent Hij uit door de diakenen. Het ambt en gezag van Christus worden dus uitgeoefend door de dienst van ambtsdragers. Er is maar één Hoofd en dat is Christus. En Hij heeft zijn gezag niet prijsgegeven, ook niet aan ambtsdragers. Daarover is de Schrift duidelijk. “En Hij is het hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente, Hij, Die het begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.” (1 Kol. 1:18, HSV). Nergens in de Schrift lezen we dat Christus zijn macht (gedeeltelijk) heeft overgedragen aan ambtsdragers. Zij zijn dienaren van Christus ter wille van de gemeente. “Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus' wil.” (2 Kor. 4:5, HSV).

 

De ambtsdragers treden op in naam (niet in plaats!) van Christus. En dat gezag van Christus openbaart zich in wat ze doen. Heel mooi en zuiver komt dit uit in 2 Kor. 5:20 (HSV): “Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen”. Hier zien we dat de gezant die het woord van de Koning brengt alsof Hij het zelf sprak. Dat Woord heeft het gezag. De ambtsdrager de bevoegdheid om het te brengen in grote trouw. De (s)preek-gezant die het werk van Gods verzoening (s)preekt, moet zeggen: niet ik spreek; niet mijn woorden komen in uw leven, maar uw Woord o God. Daar gaat het om. De ambtsdrager is heraut. Hij heeft niets anders te roepen dan zijn Heer hem heeft opgedragen (Jesaja 40). Ambtsdragers spreken met een mandaat. Heel mooi is dit ook zichtbaar bij de handdruk die de predikant / voorganger ontvangt voordat hij de preekstoel opgaat. Dat is een mandaat van de kerkenraad in de naam van Christus. Dus het gaat allemaal om de trouw / ontrouw aan het Woord. Dus wat ambtsdragers zeggen of doen moet zijn alsof Christus het zelf doet. Zij doen dit namens Christus. En daarom ligt de nadruk van het gezag in wat ze doen. Dit blijkt ook uit 1 Tess. 5:12-13 (HSV): “En wij vragen u, broeders, hen te erkennen die onder u arbeiden, u leiding geven in de Heere en u terechtwijzen en hen uitermate hoog te achten in liefde, om hun werk.” Daarin ligt het gezag, in hun werk omdat zij hun werk behoren te doen in naam van Christus. En daarom moeten we de ambtsdragers hoog achten. Zij zijn instrumenten in Gods hand. Namens Hem hebben zij te handelen en te spreken. Heel zuiver belijdt de kerk dit in art. 31 NGB: “Daarom zeggen wij dat ieder voor de dienaren des Woords en de ouderlingen van de kerk bijzondere achting moeten hebben om het werk wat zij doen.” Daarom moeten zij gehoorzaamd worden en moeten wij ons aan hen onderwerpen. “Gehoorzaam uw voorgangers en wees hun onderdanig, want zij waken over uw zielen omdat zij rekenschap moeten afleggen, opdat zij dat mogen doen met vreugde en niet al zuchtend. Dat heeft immers voor u geen nut.” (Hebr. 13:17, HSV). Ook in deze tekst wordt weer duidelijk waarom gehoorzaamheid geboden is. Het gaat erom wat ze doen: waken over onze zielen.

 

Het gezag van de ambtsdragers ligt dus in het werk wat ze doen. In naam van Christus bedienen zij het gezag van Zijn Woord in de gemeente. Zij mogen dit dus niet doen als heersers want dan wordt het heerschappijvoering. Daarvoor waarschuwt Petrus: “Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op, niet gedwongen, maar vrijwillig; niet uit winstbejag, maar bereidwillig; ook niet als mensen die heerschappij voeren over het erfdeel van de Heere, maar als mensen die voorbeelden voor de kudde geworden zijn.” (1 Petr. 5:2-3) Want er is maar één heerschappij of gezag in de Kerk en dat is die van Christus. Dus wat ambtsdragers doen of spreken, dat heeft gezag. En daarom hebben wij achting voor hen te hebben en hen te gehoorzamen en te eren. Dat wil niet zeggen dat er in hun werk geen onvolkomenheden kunnen zitten. Dan geldt dat wij met hun zwakheid en gebreken geduld moeten hebben (vijfde gebod) en tegelijk hen daar broederlijk op aanspreken en indien nodig onze moeiten neerleggen bij de kerkelijke vergaderingen. Maar nooit kan een ambtsdrager zeggen: “doe dit, want ik spreek vanuit persoonlijk ontvangen goddelijk gezag”. Nee, als het goed is zegt hij: De Schrift leert, zegt, gebiedt, ons om…. Maar zelfs dat maakt hem niet onfeilbaar noch in de eigen woorden noch in de eigen daden. Daarom kennen de kerkenraden ook het censura morum en krijgt ook de ambtsdrager huisbezoek. Want ook zij moeten rekenschap afleggen aan hun Zender.  Zo zuiver komt dit allemaal ook op de gemeente af bij de bevestiging van ouderlingen waar hen voorgehouden wordt: “Aanvaardt van harte de ouderlingen als opzieners en herders van de gemeente. Hebt grote achting voor hen om hun werk. Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moet afleggen.” Dus is er sprake van gezag in de Kerk? Jazeker! Goddelijk gezag van de Koning zelf. En dit gezag, die Hij niet prijsgeeft, komt tot ons in het werk van de ouderlingen. “Acht hen zeer veel in liefde om hun werks wil. Zij waken over uw zielen. En daarom moeten zij de achting en de liefde der gemeente hebben. Hun werk is niet gemakkelijk. Zij moeten dat werk, waartoe Christus hen geroepen heeft, niet doen al zuchtende, maar met vreugde en blijdschap.” [3]

 

Herders!

De kerk heeft te waken voor 2 gevaren. Het gevaar van hiërarchie en het gevaar van independentisme. “Wij hebben bij de kerkregering te waken tegen banden die knellen en ook tegen bandeloosheid. Christus zal ons zeggen hoe het moet. Gods Woord beslist. En Gods Woord houdt rekening met het leven, dus ook met het leven van de Kerk.” [4] Wat is het dan heerlijk om te weten dat Hij ambtsdragers geeft aan Zijn gemeenten. Ambtsdragers die zich niet verheffen boven de gemeente maar, ik spreek hier met wijlen ds. J.G. Feenstra, op één lijn staan met de gemeente. [5]De Schrift kent aan de ambtsdragers schitterende namen toe: herders, oudsten, gezanten van Christus, dienaren van de gemeente, dienstknechten van God, opzieners en opzichters. Christus betoont zich de goede Herder. In voortdurende zorg voor zijn Kudde stelt Hij herders aan, om in zijn naam de schapen te weiden. Geen enkel uitverkoren schaap mag dan ontbreken! En laten we dan bovenal niet vergeten waarom Hij dit zo heeft gewild. Want dat is toch wel het allermooiste. Heerlijk schittert daarin zijn genade en grenzeloze liefde voor hen die verloren dreigden te gaan. “Ook zal Ik over hen herders verwekken om hen te weiden, en zij zullen vrees noch schrik meer hebben, en zij zullen niet gemist worden, luidt het woord des HEREN.” (Jer. 23:4) Daarom geeft Christus, de van God gegeven Ambtsdrager, Zijn gemeente herders. Want Zijn schapen mogen niet gemist worden! Daarin schittert Zijn onuitsprekelijke grote liefde met tussen Genesis en Openbaring de diepontroerende geschiedenis van Gods verlossingswerk in en door Christus. Herder van de Kudde!

 



[1] Reformatie en Revolutie, ds. P. van Gurp, De Bazuin, jaargang 3, nr. 36

[2] Een uitgerookte slang, ds. R. de Wolf, Vijfhoek 19 november 2009 (te vinden op www.de-vijfhoek.nl, onder ‘lezingen’)

[3] Onze Geloofsbelijdenis, ds. J.G. Veenstra, pag. 403

[4] Onze Geloofsbelijdenis, ds. J.G. Veenstra, pag. 391

[5] Onze Geloofsbelijdenis, ds. J.G. Veenstra, pag. 403