ICRC 4 - Kerk en tolerantie 3
D.J. Bolt
18-05-24
We komen aan het slot van de rede van prof. Kamphuis. Waarin hij naar onze mening op een zo uitnemende wijze, tolerantie, intolerantie op Schriftuurlijke wijze en vrede met elkaar verbindt. En daarin ook het werk van de ICRC een plaats geeft.
Gods wegen met Zijn kerk
5. Het beoefenen van ware tolerantie en het tot het uiterste strijden voor het geloof dat ooit aan de heiligen werd overgeleverd (Judas 3) zijn niet met elkaar in tegenspraak. Maar het eerste is het gevolg van het tweede en hangt er onlosmakelijk mee samen. Binnen de context van het ICRC kunnen wij als christelijke kerken elkaar in rijke mate helpen, ondersteunen en bemoedigen, waarbij we elkaar altijd aansporen om voortdurend uit te zien naar de goede voortgang van het Woord van genade. Het contact met elkaar als kerken van over de hele wereld is hierbij van groot belang!
Hoewel we een beetje afwijken van ons onderwerp dat over tolerantie in strikte zin gaat, is er toch een duidelijk verband. Als we zien dat de Heere God een weg gaat met Zijn volk in de wereld – de weg van Zijn Woord en Geest – dan mogen we ook zien dat er in alle eenheid onderscheid is en kan zijn. Er is eenheid. Want er is één God en één Heere Jezus Christus. Er is één geloof en er is één doop (vergelijk Ef. 4:4). We kunnen spreken over de enige weg van het Woord in de wereld. Wij ontmoeten elkaar op die manier.
Tegelijkertijd kunnen we zien dat God Zijn kerk in elk land op een eigen weg leidt. Rome kent een wereldkerk met één centrum op aarde en één en dezelfde geloofsbelijdenis. Wij, gereformeerden, hebben ons centrum in de hemel, waar Christus aan de rechterhand van Zijn Vader zit. Verspreid over de hele wereld zijn we verenigd in dezelfde Geest van geloof.
Gereformeerde kerken hebben zich in het verleden niet ingespannen voor één gemeenschappelijke belijdenis die de bestaande belijdenissen zou moeten vervangen. Ook de Harmonia Confessionum Evangelicarum uit 1581 was geen nieuwe gemeenschappelijke belijdenis, maar slechts een demonstratie van de harmonie van de bestaande confessies. Dat de Heere verschillende wegen gaat met Zijn volk, is altijd gerespecteerd en te zien in het feit van verschillende belijdenissen binnen de eenheid van geloof. Fouten zijn altijd unaniem bestreden.
Opnieuw denk ik aan de hulp die de Gereformeerde Kerken in Nederland op de Synode van Dordrecht van 1618-1619 kregen van de zusterkerken in het buitenland. De gemeenschap werd niet gebroken omdat de ene belijdenis anders was geformuleerd dan de andere. We worden niet altijd met dezelfde problemen geconfronteerd. Dan kiezen we onze formuleringen vaak op basis van de problemen waarmee we te maken krijgen, en binnen de mogelijkheden van de taal die we kennen. Daarom is binnen een jonge gemeenschap van kerken, zoals het ICRC, de vraag van cruciaal belang voor elk van de deelnemende kerken: Hoe ontmoeten we elkaar? Hoe verbinden wij ons met elkaar? In een sfeer van wantrouwen omdat we niet dezelfde belijdenissen hebben, een andere historische achtergrond hebben, en soms een wat andere taal spreken dan we in onze eigen omgeving gewend zijn? Of uit blijdschap omdat we toch zien, ondanks al die verschillende manieren, dat God de enige weg gaat van Zijn welbehagen en Zijn genade? Dan kunnen we ook de vastberadenheid en het geduld van het geloof van elkaar leren. En elkaar aanmoedigen en aansporen tot Bijbelse intolerantie in het niet verdragen van dwaling. Want vastberadenheid in het geloof en vastberadenheid ten opzichte van dwalingen gaan hand in hand met tolerantie binnen de ene geloofsgemeenschap – een geduld dat we wederzijds willen oefenen in een geest van zachtmoedigheid.
Nu we in onze tijd zoveel geloofsafval zien en een verwereldlijking die zo snel toeneemt, dan kan de ICRC een kostbaar middel zijn, een goed instrument, een treffend symbool van de gemeenschap van heiligen, dat geen dwalingen tolereert maar waarbinnen een gemeenschap wordt beleefd vanuit de vrede van Christus. De vrede die alle begrip te boven gaat en die ons hart en onze geest in Christus Jezus kan behouden. Als één woord van de Heiland richting kan geven aan onze gemeenschap van kerken, dan is het wat Christus in de Bergrede tegen Zijn discipelen zei:
‘Gezegend zijn de vredestichters, want zij zullen de zonen van God genoemd worden.’
Nawoord
1
Het moet opvallen hoe breed Kamphuis in zijn rede rondkijkt als het gaat over tolerantie. Niet alleen naar tolerantie buiten de kerk en maar er ook binnen. Het woord heeft daar terecht een verdachte klank gezien het gemakkelijke misbruik ervan. Tegelijk helpt hij ons ware tolerantie te onderscheiden van zijn valse tegenhanger oftewel
gereformeerde, schriftuurlijke tolerantie tegenover humanistische tolerantie. En ons te waarschuwen voor bekrompenheid en aan te moedigen tot verdraagzaamheid.
Hoe waardevol is dat in een tijd van grote kerkelijke woelingen en spanningen.
Laten we zijn oproep ter harte te nemen vredestichters te zijn!
2
Prof. Kamphuis sprak voor de ICRC. Ook dat is opmerkenswaard! Deze broeder die tegenwoordig zo graag neer gezet wordt als kerkelijk eng en benauwd was katholiek breed. De ICRC kon blijkbaar op zijn warme waardering rekenen: het is een 'kostbaar middel' waarbinnen 'een gemeenschap kan worden beleefd vanuit de vrede van Christus'. Ook dat is zo'n belangrijk accent in zijn verhaal dat we ons ter harte mogen nemen van de voorganger die destijds zoveel betekend heeft voor het behoud van het katholieke en confessionele karakter van de kerk. Zo kon hij terecht bij een ICRC die ernst maakt met haar gereformeerde basis zoals blijkt uit de recente verwijdering van de GKv uit haar midden.
3
Zoals we al in het begin van deze driedelige serie aangaven willen we Kamphuis' rede ook confronteren met tolerantie in onze moderne samenleving. We vonden namelijk in Elseviers Weekblad van 24-02-24 een recensie van een nieuwe versie van Jesus Christ Superstar (de vorige was van 1973), een musical die een indruk van het leven van Jezus Christus moet geven.
Het is allemaal prut volgens de recensent die dubbelzinnig titelt onder Kruisweg in spijkerbroek. Een ondermaatse zanger die de rol van Gods Zoon moet verbeelden. Niets aan! Een verpeste avond waarbij ook nog, oh hoe ellendig, door de invoering van gender-neutrale toiletten in Amsterdam lang moest worden gewacht in de vrouwenrij.
En niet alleen allemaal dát maakt het allemaal zo treurig, ook een decor ontbrak, toe maar. Je moest zelfs als toeschouwer nota bene zelf verzinnen dat de geldwisselaar uit de tempel worden gegooid! Niemand had daar natuurlijk enig idee van. Bovendien zou een programmaboekje met 'wie is wie' ook wel handig zijn geweest, maar nee hoor, ook al niet. Maar het ergste was dat er kennelijk niets aan de 'kostumering' was gedaan. Zelfs 'jezus'[1] liep rond in 'een afhangende spijkerbroek', kwam over als 'een tobberige zielepiet'.
Genoeg over deze aculturele goddeloze smurrie! Het beste advies in het artikel is: 'Blijf lekker thuis'. Maar deze aansporing hadden we op voorhand op geen enkele wijze nodig. Waarom we dan toch aandacht aan dit EW-verhaal besteden? Dat is om het slot van de recensie. Nadat de auteur heeft gememoreerd dat de 'hippie-achtige menselijk 'jezus'' in de musical van 1973 nog veel ophef veroorzaakte en 'boze Amerikanen klaagden over blasfemie en demonstraties organiseerden', vervolgt hij
'Die commotie ontbreekt tegenwoordig. Het protestantse Nederlands Dagblad en het Katholiek Nieuwsblad schreven bijvoorbeeld in redelijk positieve bewoordingen over de muslcal. Praktisch nergens klonk protest tegen de vertolking van 'jezus' door een donkere man met een seksuele voorkeur voor geslachtsgenoten.
Dat is - om met een positieve noot te eindigen - heel heuglijk. Aan de ruimdenkendheid en tolerantie van moderne christenen kunnen aanhangers van andere religies alleen maar een voorbeeld nemen.'
Ongelooflijk! Zelfs het ND (van oorsprong 'Gereformeerd Gezinsblad'!) wordt door een liberaal heidens opinieblad juichend geprezen om zijn tolerante waardering van een goddeloos muziekstuk waarin onze Heiland op een schandalige manier wordt gepersonaliseerd…
Ondertussen moeten we onszelf misschien de vraag stellen of wij als gereformeerde christenen niet zo druk bezig zijn met onze interne verschillen dat we er niet meer aan toekomen publiekelijk op te komen voor de Naam en Eer van onze God. Als Jezus Christus werkelijk onze eeuwige Koning is moeten we dan niet meer ophef veroorzaken, klagen over blasfemie en (vreedzame) demonstraties organiseren?
Of doet het ons allemaal niet zoveel?