Ethiek

In de pers

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Kerk en Israël (3)

 

N. van Dijk

12-01-13

 

Aan het slot van zijn artikel in ‘Begrensde Ruimte’ (1996), waarin prof. J. Kamphuis ingaat op kritiek vanuit  ‘Christenen voor Israël’, worden nog enkele opmerkingen gemaakt over de oudtestamentische teksten die spreken over de hereniging van Juda en Israël in het beloofde land (Jer. 3: 18; 30:4; Ez. 37). Volgens prof. Kamphuis hebben deze teksten álles met de kerk, met de gemeente van Jezus Christus te maken. Volgens CvI moeten we de profetieën letterlijk nemen.  Maar prof. Kamphuis waarschuwt dan voor inlegkunde: “… men manipuleert de lètter van de tekst vanuit eigen vóóropgezette mening, zonder rekening te houden met de ‘geest van de profetie' (Op. 19:10)”.

Hij noemt dan het selectief gebruik van bepaalde teksten, die over de toekomst van Juda en Israël in het land der belofte gaan:

 

“ …er moet dus een letterlijke vervulling zijn of komen en aller aandacht richt zich dan op joodse, Israëlische activiteiten in het nabije Oosten! Hier zal dan de Bijbel  letterlijk  waar blijken!”. 

Maar Kamphuis stelt dan de vraag:

“hoe is het dan met ‘Juda’s naburen’? Van hen horen we óók dat ze zullen worden teruggebracht  ‘een ieder naar zijn erfdeel en een ieder naar zijn land’ (Jer. 12: 15). En in dezelfde profetie wordt ná de strafaankondiging nadrukkelijk beloofd, dat er een keer gebracht zal worden in het lot van Moab (Jer. 48: 47) en van de Ammonieten (Jer. 49: 6) en van Elam (Jer. 49: 39). Ja, de profetie gaat nog verder! In het NT zegt de brief van Judas wel, dat Sodom en Gomorra ‘daar liggen als toonbeeld van een eeuwige vuurbrand, haar straf dragende’, maar hoe zit het dan met de profetie van Ezechiël: ‘En ik zal een keer brengen in haar lot, het lot van Sodom en haar dochters en het lot van Samaria en haar dochters; en tevens zal Ik een keer brengen in uw lot (Juda). Uw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren tot haar vorige staat; en gij en uw dochters zullen eveneens(!) terugkeren tot uw vorige staat’ (Ez. 16: 53, 55)”.

 

Het gaat hier niet om één of andere geheimzinnige gebeurtenis die ons in het Nabije Oosten staat te wachten, maar de profetie opent ons de deur naar de toekomst:

 

“We aanschouwen in het NT door het geloof de verwerkelijking van wat in het OT met de woorden die bij het Verbond horen, wordt voorzegd. Dat haalt niet de sensatiepers. Maar hier komen wèl de oude, profetische woorden, zelfs over Israëls naburen, over Moab, Elam en Ammon tot vervulling. Maar dan zien we de kerk als het wonderwerk van de Almachtige door zijn Geest en Woord, het wonderwerk van de vervulling van het profetisch Woord”.

 

De ballingschap was een gericht van God over de afval van het Verbond, en zo werd de geestelijke eenheid van Israël verbroken. Maar door deze straf heen werd Gods belofte van

 

“kerkherstel genadig vervuld in de samenvoeging van een overblijfsel uit Juda en óók uit de stammen die vroeger een eigen weg – ook in eigenwillige godsdienst – waren gegaan. En daar is het begin van de vervulling uit Ez. 37: ‘Ik zal hen tot één volk maken in het land op de bergen van Israël’.  Het teruggekeerde volk wordt ook als het volk Israël aangesproken.  Dit teruggekeerde volk ziet de profetie aan het slot van het OT in eenheid met ‘gans Israël’ dat bij de Horeb de wet ontving (Mal. 4:4)”.

 

Dit is de doorlopende lijn in de aanspraak van Gods volk nog onder het Oude Verbond. In Zacharia 8: 13 worden ‘het huis van Juda’ en dat van ‘Israël’ nog afzonderlijk genoemd, maar dat betekent niet dat de scheiding van vóór de ballingschap nog voortduurt, hier wordt de gemeente van ná de ballingschap aangesproken in haar weer samengevoegd zijn. Er is aanvankelijk herstel na de ballingschap en Christus gaat de grote vereniging bewerken,

 

“als dan op de eerste Pinksterdag velen tot bekering komen, komt bij hen de belofte van de Geest (Hand. 2: 39) tot vervulling: de gemeente van het Nieuwe Verbond. In deze gemeente gaan de oude beloften in vervulling en tot deze gemeente komen nu ook de heidenen, die eens veraf waren, maar nu in Christus, onze Vrede, ‘het burgerrecht van Israël’ ontvangen door het geloof (Ef. 2: 12). Op de Pinksterdag en in de Pinksterkerk daarna is onder de heerschappij van het Evangelie de vereniging en de eenheid van het volk dat Abraham en Isaak en Israël mag rekenen tot eigen aartsvaders”.

 

Het is zeker niet de bedoeling van Kamphuis de staat Israël maar aan zijn vijandige naburen over te laten, maar in zijn reactie op CvI schrijft hij ervan overtuigd te zijn het oude volk van God de slechtst mogelijke dienst te bewijzen door hen te stijven in de ‘droom van het religieus nationalisme dat alleen bij machte is de wereld te teisteren en in vuur en vlam te zetten, zoals al zo dikwijls het geval is geweest’. Hij vervolgt:

 

“Wil men over solidariteit met ‘Israël’ spreken, dan heeft dat zeker een goed recht. Maar dan moet ook naar alle kanten gekeken worden – zonder aanzien van de persoon. Het Palestijnse nationalisme is een lont in het kruidvat van het Midden-Oosten. Maar het is het joodse nationalisme, het zionisme en het ‘Judaïsme’ dat medeverantwoordelijk staat voor de opkomst van het Palestijnse nationalisme. Het éne nationalisme roept het andere op”.

 

Kamphuis noemt dan de problematiek van de Westbank, in het program van Groot-Israël hoort de Westbank bij de staat Israël, het is immers het oude gebied van de stam Juda. Maar wat moet er dan met de Palestijnen in het ‘bezette gebied’ van de Westbank gebeuren? De Palestijnen zijn zeker ontheemd vanwege Arabische intriges, maar toch ook vreemdeling in eigen land vanwege de droom van Groot-Israël;

 

"Bedreigt het Palestijnse nationalisme het bestaan van de staat Israël? Het zal waar zijn! Heerst hier wetteloos terrorisme? Ja, zeker! Het bewijst, hoe onoplosbaar het gif van het nationalisme de concrete nationale en internationale politiek maakt. Want nationalisme, van welke kant dan ook is zwaar gif en maakt van de wereld – ook de wereld van het Midden-Oosten – een gifbelt”.

 

Kamphuis citeert dan Groen van Prinsterer die ons heeft laten zien dat in het nationalisme de revolutie dóórwerkt, dat hebben zeker ook de Joden ondervonden. Daarom weet een anti-revolutionaire positiekeuze dat boven alle volken een God troont bij wie geen aanzien van de persoon is,

 

“en Hij is met het Evangelie van de genade tot ons gekomen in de Christus, geboren uit de maagd Maria – Heiland der wereld. Vanwege deze Here Jezus Christus is de kerk de gemeenschap der heiligen. Het moet in Zuid-Afrika worden geleerd. Het moet in het Midden-Oosten worden geleerd. Het moet in Nederland worden geleerd. De belijdenis aangaande de kerk, die is gemeenschap der heiligen in het bloed van Christus, heeft internationale reikwijdte. Valt deze belijdenis weg, dan ontstaat er een vacuüm, waar boze geesten hun kans kunnen waarnemen. Willen er daarom ‘christenen voor Israël’ zijn, dan zullen zij dat bedachtzaam moeten zijn. Gelukkig, wie dan niet geërgerd wordt aan het Evangelie van de God die aanzien van de persoon, van Jood of Palestijn, oordeelt en die ‘wil dat àlle mensen (Joden en Palestijnen) behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want God is geen God van Joden alleen (Rom. 3: 29). Dat geheimenis wordt ons openbaar in de mens Jezus Christus, de éne Middelaar tussen God en mensen, die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen (vgl. 1 Tim. 2: 5)”.