2014 en de Heidelbergse Catechismus
N. van Dijk
28-06-14
In de Gereformeerde Kerkbode van Groningen – Fryslân – Drenthe (22 maart 2014) noemt ds. Willem de Graaff een volgens hem zinloos argument dat toch vaak gebruikt wordt, en respect lijkt af te dwingen:
“Namelijk het feit dat we in het jaar leven waarin we leven. Dit jaar kan het argument aldus klinken: Dat kun je toch niet serieus vinden? Het is 2014”.
De Graaff vervolgt:
“Bedenk dat dit argument ook gebruikt werd in 1960, 1124 en wellicht ook in 53 voor Christus. De kennelijke strekking van het argument is dat je anderen ervan wilt overtuigen dat wanneer je vandaag leeft, in de actualiteit, je ook de nieuwe ideeën of plannen moet omarmen. Zo niet, dan ben je iemand die in het verleden leeft, en niet in 2014 en niet meer gerechtigd iets te zeggen”.
We moeten ons niet door dit ‘actuele jaartalargument’ van de wijs laten brengen,
“sterker nog, we hebben in Prediker 1: 9 en 10 een sterker weerwoord. Een woord dat het schermen met actuele data als argument als volslagen zinloos ontmaskert”.
Bovenstaand ‘actuele jaartalargument’ wordt ook in veel kerkelijke discussies toegepast, zo zou een kerk, die in de 21e eeuw nog missionair wil zijn, er verstandig aan doen zich niet langer vast te bijten in het traditionele zondagsheiligingsconcept.
En we zien dan ook steeds meer veranderingen als het gaat om de invulling van de zondag en over hoe anno 2014 een kerkdienst er uit zou kunnen zien. Zo kunnen we in het Nederlands Dagblad van 25 maart lezen dat in de Opstandingskerk in Zwolle op zondagmorgen kort werd stilgestaan bij de opmerkelijke schaatsprestaties van de gebroeders Mulder tijdens de olympische winterspelen in Sotsji, zo was er sprake van ‘een kleine huldiging met bloemen voor Michel en Ronald Mulder en hun ouders vanwege hun prachtige prestaties op het ijs’.
Dat de lijst van ‘noodzakelijk’ werk op de rustdag aanzienlijk is verruimd is ook te lezen in de discussie in het ND, resulterend in het artikel ‘Musiceren op Zondag’ van 16 maart, waar beroepsmusici steeds minder moeite lijken te hebben met het geven van concerten op zondag.
In het artikel van de musicoloog Marcel S. Zwitser (ND 19 maart) stelt deze voor niet langer vast te houden aan het idee van de zondagse aanwezigheidsplicht in de kerkdienst. Zwitser kon zich goed vinden in het antwoord op de vraag over het werken op zondag aan een beroepsmusicus:
“Ik ben door God geroepen muziek te maken, en spelen op zondag maakt daar eenvoudig onderdeel van uit, net als preken op zondag onderdeel is van de roeping van een predikant”.
Zwitser vindt dat de discussie wat vertroebeld wordt door het feit dat
“de goddelijke ordening van één rustdag in de week in de kerkelijke praktijk nog wel eens wordt gereduceerd tot ‘aanwezigheidsplicht’ in de zondagse bijeenkomsten als doel op zich, om het onderwijs vanaf de kansel tot zich te kunnen nemen. Hoewel dit laatste niet onbelangrijk is, mag de vraag worden gesteld of we onderhand niet in een maatschappelijke dynamiek zijn beland, die om enige aanpassing vraagt van het oude ideaal. Immers, niet alleen musici, maar ook verplegend personeel en de laatste jaren ook winkelpersoneel worden geregeld geacht op zondag te werken”.
Zwitser is de mening toegedaan dat er meer speelt dan alleen maar ‘werken op zondag’. Er zijn veel mensen die “een grote honger naar schoonheid, harmonie en betekenis hebben, maar er niet over peinzen om die reden naar een kerk te gaan”. Zulke mensen bezoeken wel tentoonstellingen en concerten om hun honger te stillen en zo ziet Zwitser dat kunstenaars in de 21ste eeuw gedeeltelijk de rol van predikanten gaan overnemen.
“Wellicht doet de kerk, die in de 21 e eeuw nog missionair wil zijn, er verstandig aan zich niet vast te bijten in het traditionele zondagsheiligingsconcept. En zeker niet in de Geestloze reductie ervan tot de zondagse aanwezigheidsplicht”.
Zijn advies is dan ook:
“Open eerst de ogen eens voor de kansen die er liggen voor het Koninkrijk en overweeg hoe je als kerk biddend rondom de professionele musici onder de leden kan gaan staan, met het oog op de contacten die na de concerten kunnen ontstaan. En misschien is het ook wel zo dat genoemde hongerige mensen niet eerder (weer) voet in een kerk zetten, als wij niet eerst bereid zijn op onze vrije zondagmiddag hen in hun kunsttentoonstellingen en concertzalen op te zoeken”.
In een column in ‘De Reformatie’ nr. 12 (maart 2014) schrijft ds. Gerbram Heek over kunst in de kerk. Hij schrijft als Veenhartkerk er te willen zijn voor de omgeving door o.a. het organiseren van een kunstexpositie met als thema ‘Verlangen’.
“Veel kunst met een verhaal, waar de pijn van het leven doorheen komt. Tegelijk realiseer ik me ook dat deze mensen in een periode van crisis en zoeken naar zichzelf en naar houvast, niet de kerk hebben gevonden als plek van hoop”.
Veel mensen zouden afknappen op het ‘moeten’ in de kerk en het moralisme. Ze haken volgens Heek bij de kerk af op het instituut en het dogmatische systeem, waarin geen ruimte is voor de mens zelf en zijn beleving en talenten. En zo pleit Heek voor een kerk die ruimte maakt voor mensen die op zoek zijn naar God, en die zo ruimte maakt voor creativiteit en voor de gaven en mogelijkheden die mensen daarin ontvangen.
En zo wordt het denken over de kerk en kerkdienst steeds meer afhankelijk gemaakt van de tegenwoordige tijd en context.
In ‘Kontekstueel’ van november 2013 schreef ds. C.C. den Hertog (predikant CGKV Surhuisterveen) dat bij de steeds minder bezochte middagdiensten, er steeds meer andere ‘actuele’ thema’s behandeld worden en er steeds minder gepreekt wordt vanuit de Catechismus. Hij wil het regelmatig gebruik van de Heidelbergse Catechismus niet opgeven.
“De kerk heeft uitgesproken dat in dit boekje op een betrouwbare wijze de boodschap van het Evangelie is samengevat en ik moet dus van goeden huize komen om de Schrift te lezen zonder de leeswijzers die de kerk van de eeuwen mij aanreikt om te gebruiken. Ten diepste gaat het om echt kerkelijk besef. De kerk is niet een plaats waar iedereen maar zo’n beetje moet vaststellen wat hij nog kan meemaken. In de kerk oefent Christus gezag. Het gaat niet om traditionalisme, maar om het besef dat de Geest door de eeuwen met de kerk onderweg is en dat ik op geen enkele manier verder ben of meer weet dan de eeuwen voor mij. De inzet van de Heidelbergse Catechismus strijkt mij dwars tegen de haren in. In een wereld waar we elkaar bij hoog en bij laag, keer op keer verzekeren dat wij unieke, mooie mensen zijn met ons onvervreemdbare recht op zelfontplooiing, landt die inzet niet soepel. De vraag is echter of dat het probleem is van de Heidelbergse Catechismus of van onze cultuur, en dus van ons. Want het is toch die zaak van zondag 1 waar het in de kerk om zal moeten blijven draaien”.
En ook als het dan gaat over de zondag zouden we liever niet willen spreken van een ‘traditioneel zondagsheiligingsconcept’. We kunnen ook van de Catechismus veel leren als het over de zondag en de samenkomsten gaat (zie bv. zondag 31 en 38 HC).
De Here gaf de zondag als een dag van rust en toewijding aan Hem. Zo kunnen we op adem komen en groeien in geloof. De Here heeft deze dag ook bedoeld (nieuwtestamentisch) als startpunt voor de rest van de week. De zondagse preken zijn een middel om geloof te doen ontstaan en te versterken. De prediking is de krachtstroom die het hele leven doortrekt. Op de vraag van zondag 25 van de HC waar het geloof vandaan komt kunnen we lezen in vr/antw 65 dat het geloof komt van de Heilige Geest. En deze Geest werkt het geloof door de verkondiging van het Woord. Daarom is het zo belangrijk dat de verkondiging van het Woord zoveel aandacht moet houden en niet vervangen moet worden door allerlei ‘eigentijdse’ varianten. De Here gebruikt de gewone wekelijkse preken om geloof te werken, en alleen door geloof is er behoud. Op de zondag, dag van rust, wordt het Woord verkondigd, en zo werkt de Geest geloof waardoor we alle dagen mogen leven, een eeuwig leven lang.