De vrouw in het ambt
02-06-12
Omdat ook in de Gereformeerde kerken vrijgemaakt de laatste jaren de druk groter wordt om de ambten open te stellen voor vrouwen is het goed om de lezing die dr. anderson over dit onderwerp hield nog een keer onder de aandacht te brengen.
Dr. anderson, toen nog predikant in Katwijk, hield een lezing in Nijkerk op 7 oktober 2010. De avond was georganiseerd door de studiegroep Midden-Nederland. De volledige lezing is te beluisteren op de website: www.studiegroepmiddennederland.nl onder het kopje studiemateriaal.
Hieronder volgt de globale inhoud van deze lezing.
Broeders en zusters,
Ik wil beginnen met de vraag hoe wij de Schrift benaderen. Dat kan gevoelig liggen. Van groot belang is te beginnen bij wat ons uitgangspunt moet zijn: Gods Woord dat tot ons komt. We dienen dankbare kinderen te zijn. Jezus gaf Zijn leven voor onze zonden. Dit moet ons uitgangspunt zijn. Zo benader je de Schrift nederig. Soms zijn dingen moeilijk te verstaan voor ons. Alleen als dankbaar kind kun je dit aanvaarden in de wetenschap dat Jezus alles opgaf voor ons. Dan alleen kun je bereid zijn om moeilijke dingen in de praktijk te brengen.
Gods Woord doet iets met je. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament hebben iets te zeggen. Het NT citeert vaak het OT en past haar toe. De manier waarop we het OT lezen en benaderen is van groot belang. Vaak wordt bij theologische opleidingen en wetenschap, zelfs in christelijke kringen, het OT benaderd als slechts een Joods boek. Los van wat het NT daarover te zeggen heeft, wordt het OT geëxegetiseerd. Ook het NT wordt zo beoordeeld. Is dit een christelijke benadering van de Schrift?
Essentieel is wat de apostelen van Jezus ons te zeggen hebben, zij geven ons een bril om het OT te lezen. Een voorbeeld uit eigen kring is de exegese die ds. W. Wierenga gaf in ‘De Reformatie’. Hij geeft een verklaring van Paulus' eerste brief aan Timotheüs over de positie van de vrouw. De argumenten van Paulus beoordeelt hij in het licht van zijn eigen exegese van Gen. 1 en 2, geheel los van wat Paulus daarover te zeggen heeft.
Paulus benadert Gen. 1 en 2 met de bril door Jezus Christus gegeven. Wij moeten onze eigen bril afzetten. Jezus verschaft ons door Zijn apostelen de bril hoe ook wij het OT dienen te benaderen, niet alleen christologisch, maar ook hoe het OT geciteerd en toegepast wordt.
Nu komen we bij het eigenlijke onderwerp zelf, de vrouw in het ambt. Daarvoor wil ik twee teksten behandelen: 1 Tim 2: 11-15 en 1 Kor. 14.
1 Tim 2: 11-15
Als eerste 1 Tim 2:11-15, ik gebruik de vertaling NBG ’51:
"Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden. Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva. En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding gevallen; doch zij zal behouden worden, kinderen ter wereld brengende, indien zij blijft in geloof, liefde en heiliging, met ingetogenheid."
In hoofdstuk 3 volgen hierna de kenmerken van de oudsten.
Bovenstaande tekst geeft als regel voor zusters in de gemeente: ‘geen gezag over de man’, ‘moet zich rustig laten onderrichten’. Deze regel wordt gestaafd door twee redenen, die rechtstreeks te maken hebben met Gen. 1-3:
1e Eerst is Adam geformeerd en daarna Eva (volgorde van schepping).
2e Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw liet zich verleiden.
Je kunt vragen hebben bij wat Paulus bedoelt, maar de volgende elementen zijn helder:
- De stelling over de positie van man en vrouw voor wat kerkelijk gezag en onderricht betreft, wordt duidelijk gemotiveerd vanuit Gods scheppingsorde, volgorde van de schepping. De aard van de zondeval noemt Paulus als zijn tweede reden. Samen vormen ze de motivatie van Paulus' regel.
- Er spelen hier geen overwegingen betreffende de toenmalige culturele context een uitdrukkelijke rol.
- De door Paulus aangehaalde redenen maken duidelijk dat het hier gaat om een principiële regel, dus bindend voor Christus’ Kerk tot aan Zijn wederkomst.
- Aan het ambt van ouderling en predikant wordt een formeel gezag toegekend, de Schrift zegt dat deze ambtsdragers regeren in de naam van Christus en daarom behoren gehoorzaamd te worden door de leden van de gemeente (Hand. 20, Hebr. 13: 7). De regel van 1 Tim. 2 behoort daarom toegepast te worden op deze ambten (zie ook NGB art. 30).
Deze vier essentiële punten zijn voldoende helder, los van hoe je in detail denkt over de exegese van aspecten van deze tekst.
1 Kor. 14: 26-36
De tweede tekst is 1 Kor. 14: 26-36:
“Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden. Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken. Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen. Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen. Want gij kunt alleen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen. En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen, want God is geen God van wanorde, maar van vrede. Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente. Of is het woord Gods bij u begonnen. Of heeft het alleen u bereikt?"
Dit hoofdstuk waarin de tekst voorkomt, staat in het kader van de bespreking van de gaven van de Geest in de gemeente. Met het oog op de verstaanbaarheid in de gemeente is de gave van profetie belangrijker dan de gave van tongen. Profetie dient te worden gestimuleerd.
In dit hoofdstuk is er driemaal sprake van een zwijggebod. Al in hoofdstuk 11 spreekt Paulus over regels voor mensen die kunnen profeteren of voorgaan in gebed. Mannen moeten geen hoofdbedekking hebben, vrouwen wel. Hoe staat dit in verhouding tot hoofdstuk 14?
Mijn overtuiging is dat in hoofdstuk 11 de apostel nog niet over de erediensten spreekt. In hoofdstuk 11 spreekt Paulus zeer algemeen over profeteren en gebed, twee activiteiten die niet beperkt waren tot de erediensten. In Handelingen bijvoorbeeld treden vaak profeten op buiten de erediensten en ook zijn er profetessen, denk aan de zeven dochters van Filippus. Zijn profeteren en bidden.
Halverwege 1 Kor. 11 begint Paulus wél te spreken over wat de mensen doen als ze samenkomen, het gaat dan over het avondmaal. Vers 17 gaat over de samenkomsten. Hoofdstuk 12, het hoofdstuk over de geestelijke gaven, gaat ook over de samenkomsten, waarschijnlijk hun erediensten. Paulus spreekt dan over het belang van profetie en verstaanbaarheid. In dat kader zegt hij: "Vrouwen behoren niet te spreken".
Het is mijn overtuiging dat Paulus dit algemeen bedoelt: voorgaan in gebed en profeteren door de profetessen behoort niet te geschieden in het kader van hun wekelijkse samenkomsten.
Toch zijn er mensen die dit zwijggebod (1 Kor. 14) in een ander kader proberen te zetten. Ze baseren dat op vers 29: "Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen." Destijds in Korinthe, was het dus nodig dat de profetie, die gesproken werd door profeten, beoordeeld werd. Dat betekent dat er geëvalueerd, erover gesproken werd. Prof. Van Bruggen betoogt dat in dít kader de passage staat van het zwijggebod voor de vrouwen. Vrouwen, en ook profetessen mogen niet meedoen aan deze beoordeling van de profeten in de eredienst. Deze regel zou dan beperkt zijn tot dit kader.
Ik vind deze benadering geforceerd. De apostel leidt deze regel over de vrouwen in op een algemene manier: "zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen zwijgen, want het is haar niet vergund te spreken". Hij had makkelijk kunnen zeggen: "het is haar niet vergund mee te doen aan de beoordeling". Maar hij wacht tot hij de bespreking van de profetie afgerond heeft en introduceert dan de algemene regel over het zwijgen van vrouwen. Ook zegt hij dat het lelijk staat als een vrouw spreekt. Dat staat ook in de wet. Discussie over beoordeling of evaluatie van profetie is in de wet geregeld. Nog sterker: "en als zij iets te weten willen komen moeten zij thuis hun mannen om opheldering vragen". Dat schrijft Paulus de vrouw voor die iets zou willen zeggen of vragen in de eredienst.
Maar is het mogelijk dat hier de beoordeling van de profetie op het oog is waaraan ook vrouwen zouden kunnen deelnemen? Dat zou heel vreemd zijn, want die beoordeling gebeurt tijdens de eredienst. Maar daarin beveelt Paulus juist vrouwen te zwijgen. Wat heeft het dan nog voor zin dat een profetes thuis haar oordeel zou geven over deze profetie?
Paulus onderbouwt zijn zwijggebod hier met een verwijzing naar de wet. Hij gebruikt een verzamelterm voor het hele OT, hij heeft zelfs in vs. 21 een profetie van Jesaja aangehaald als een citaat uit de wet. Wat zou hij daarmee hebben bedoeld? Paulus heeft het ons niet verteld, we weten het niet precies, maar elders in het Nieuwe Testament, 1 Tim. 2, argumenteert Paulus uit Gen. 2 en 3. Ook hier moeten we bedenken dat Paulus dit schrijft als apostel van Jezus Christus. Verderop in het hoofdstuk, 1 Kor. 14: 37, zegt hij:
"Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wèl weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is. Maar als iemand hiermede niet rekent, dan wordt met hem niet gerekend".
Eigenlijk geeft de apostel een serie zwijggeboden:
1 – een zwijggebod voor tongensprekers,
2 – een zwijggebod voor profeten en
3 – een zwijggebod voor vrouwen.
Sprekers in vreemde talen moeten zwijgen wanneer er geen vertaler is, profeten moeten zwijgen wanneer er een openbaring komt via een andere profeet, vrouwen behoren zonder meer te zwijgen, een regel die Paulus vervolgens toepast op het lerende vragenmoment voor de gemeente. Verondersteld wordt dat allen kunnen leren als de profetie van de profeten beoordeeld wordt:
"Waar twee of drie het woord voeren, moeten de anderen het beoordelen. Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen. Want ge kunt alleen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen".
'Lering' betekent actief leren, waardoor je ook gelegenheid hebt om vragen te stellen. Het was normaal in de synagogen destijds, dat men al vragende, lering kon trekken. De apostel Paulus rekent daarmee als hij zegt: "vrouwen, als zij iets te weten willen komen, moeten thuis hun mannen vragen". Hij maakt expliciet dat het zwijggebod voor vrouwen is, inclusief het stellen van vragen. Mannen mogen vragen stellen, vrouwen niet, zij mogen dat thuis doen. Terugdenkend aan 1 Tim. 2, 'in alle onderdanigheid', klinkt dit redelijk 'vrouwonvriendelijk'. Alsof hij dat wil onderstrepen. Maar geldt deze 'onderdanigheid' ook niet voor mannen? Zij ontvangen toch ook onderricht 'in alle onderdanigheid' tegenover ambtsdragers die over hen gesteld zijn?
Vergelijken we dit met 1 Kor. 14, dan is de conclusie dat vrouwen onderricht krijgen ook al mogen zij niet spreken terwijl het de man wel is toegestaan om vragenstellend lering te ontvangen in de samenkomsten. In dit hoofdstuk geeft Paulus een algemene regel die voor de Korinthiërs bekend moet zijn geweest. We kunnen voorzichtig concluderen dat in Korinthe het probleem lag bij het idee van sommige vrouwen die meenden dat ze ook vragen mochten stellen bij dat leermoment in de eredienst.
Maar dat bleek een misvatting.
Hoe zijn nu de huidige kerkelijke ontwikkelingen?
'De vrouw in het regeerambt' zou eigenlijk geen discussiepunt moeten zijn. Maar toch is deze zaak op de agenda van de kerken gezet. De vraag is ook of het daar wel op de juiste manier is gekomen.
Het ingestelde deputaatschap m/v heeft drie taken. De eerste is wetenschappelijke bezinning op het onderwerp, tweede is bezinning binnen de kerken en derde het voorbereiden van praktische besluiten op de korte termijn. Met name bij de toelichting van het derde punt zie je een zorgelijke trend. Het voorbereiden van zulke besluiten is gebaseerd op de vooronderstelling dat het mogelijk moet zijn dat de vrouw op de één of andere manier praktisch, dus sprekend in te zetten is in de erediensten.
Ik citeer besluit 8: commissie moet zich buigen o.m. over de volgende vraag: Wat kan de rol van de vrouw in de eredienst zijn (liturgie, voorbidden, voorlezen)?
Besluit 9 vraagt in hoeverre is het nodig om als kerken over de plaats van de vrouw samen besluiten te nemen. Is het niet mogelijk elkaar vrij te laten?, en als er richtlijnen wenselijk zijn, zo ja, welke? Openlijk worden alle opties op tafel gezet, zelfs de suggestie dat als vrouwen het regeerambt gaan vervullen 'conservatieve kerken' dit desgewenst niet toestaan in hun eigen gemeente. Ja, zo is het ook gegaan in de jaren ’80 in de Christian Reformed Churches in Amerika.
De grote vraag is of dit kan worden aanvaard. Kunnen we als kerken leven in een kerkverband waar toegestaan wordt dat de regel die de Here Christus ons geeft d.m.v. zijn apostel terzijde gesteld wordt, omdat mensen daar nu eenmaal andere ideeën over hebben? De helderheid, de duidelijkheid van Gods Woord is hier m.i. in geding. Ik weet dat er mensen zijn die proberen een exegese te geven waardoor ze bij wat in Gods Woord staat over deze zaak tot een tegenovergestelde conclusie komen. M.a.w. dat het wel toegestaan moet worden dat de ambten opengesteld worden voor vrouwen. Op honderd en één verschillende manieren wordt dit beredeneerd, soms zelfs tot en met bespotting van wat de apostel Paulus zegt.
Naar mijn overtuiging is het voldoende helder dat de toelating van de vrouw tot het regeerambt beschouwd moet worden als overtreding van Gods gebod en als een terzijde stelling hoe vernuftig ook gepresenteerd met wat Hij duidelijk ons opdraagt. Kunt je dan een regeling accepteren waarbij kerken hun eigen koers die afwijkt van de Bijbel kunnen bepalen? Mijn overtuiging is dat dit onderwerp kerkscheidend is en voor ieder behoort te zijn.
Wanneer dat zo is, zitten we nu al in een moeilijke situatie, nl. in onze samensprekingen en samenwerking met de Nederlands Gereformeerde Kerken. Zij hebben een uitgebreid rapport over dit onderwerp geschreven en gepresenteerd. Daarin wordt geconstateerd dat we allemaal op verschillende manieren de Schriftgedeelten uitleggen die op deze zaak betrekking hebben. Daarom moet je ieder de vrije keus laten...
In dit rapport wordt ook de zeer stellige mening verkondigd dat onze eigen cultuur, ons eigen gevoelen rond dit onderwerp, ook een rol moet spelen in onze besluitvormingen. Maar dat verraadt een heel andere houding dan die van het nederig luisteren naar wat Gods Woord tot ons te zeggen heeft. En toch werken we intensief samen met de NGK in veel plaatsen.
De laatste synode heeft een aantal voorwaarden vastgesteld vóórdat kan overgegaan worden tot de vorming van een samenwerkingsgemeente. Maar het is zeer opmerkelijk dat er met geen woord gerept wordt over de mogelijkheid dat een van de samenwerkende gemeenten vrouwelijke ambtsdragers heeft zoals in veel gemeenten van de NGK het geval is.
In onze eigen kringen is er niet alleen het fenomeen van vrouwelijke Schriftlezers maar inmiddels ook van preeklezeressen (GKv Venlo). Daarin is een zekere trend waarneembaar. Het is belangrijk de ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Want het gaat wel om een zaak die kerkscheidend is.
We moeten blijven luisteren naar wat onze Here hierover te zeggen heeft. Dat gaat niet zelden tegen onze 'moderne' gevoelens in en staat vaak haaks op de huidige cultuur. Maar niet onze gevoelens mogen de doorslag geven. We moeten dankbaar en uit liefde Christus volgen ook al vraagt Hij van ons dingen die we niet volledig kunnen begrijpen.
Ik dank u.