Heilige Gezangen – 2
F. Hoogland
06-10-18
Deze zomer verscheen de dissertatie van Jaco van der Knijff getiteld “Heilige Gezangen”, zo meldden we de vorige keer. In deze dissertatie behandelt hij de herkomst en de ontwikkeling van de bundel “Enige Gezangen”. De schrijver is van mening dat deze bundel in al haar beperktheid toch wel een unieke verzameling van Bijbel- en catechismusliederen en vrije liederen mag worden genoemd waarin een eeuwenoud kerkliedrepertoire uit de middeleeuwen en uit de Franse, Duitse en Nederlandse traditie samenkomt.
Datheen, '1773' en Hervormde bundel
In hoofdstuk VII schetst Van der Knijff de ontwikkeling en ontvangst van deze gezangenbundel na 1773, als deze voortaan deel uitmaakt van het nieuwe officiële kerkboek van de Gereformeerde Kerken.
Het kerkboek van 1773 betekent in de meeste kerken het einde van de psalmen van Datheen. Zijn psalmbundel is jarenlang met regelmaat uitgegeven. Naast de 150 psalmen werden ook steeds de dertien gezangen als een soort vaste collectie opgenomen. Daaronder bevond zich merkwaardigerwijs meestal ook het ‘Eigen geschrift van David’, (soms ook ‘Psalm 151’ genoemd), dat in het nieuwe kerkboek van 1773 uiteindelijk geen plaats verwierf.
In de meeste uitgaven van het kerkboek 1773 zijn die dertien gezangen opgenomen ná de psalmen. Ook verschijnen er uitgaven waarin deze bundel is uitgebreid met 192 evangelische gezangen (1806), later uitgebreid tot 274 liederen. Maar ook in die uitgaven blijven de enige gezangen afzonderlijk vermeld en nemen zij een tussenpositie in tussen de psalmen en die evangelische gezangen. Deze situatie blijft bestaan in de Nederlands Hervormde Kerk, waar in 1938 de zogenaamde Hervormde bundel verschijnt, die naast de psalmen in de berijming van 1773, de enige gezangen vermeldt als de gezangen A t/m L en samen met nog 306 andere liederen.
Uitbreiding kerkboek
In De Gereformeerde Kerken in Nederland, een kerkverband dat in 1892 is ontstaan uit het samengaan van gemeenten uit Afscheiding en Doleantie, wordt steeds vaker de roep vernomen om het aantal gezangen uit te breiden. De Synode van 1920 (Leeuwarden) bespreekt een ‘proeve van uitbreiding’ van de enige gezangen, maar deze is toch niet ingevoerd. Wel wordt er een deputaatschap benoemd dat de Enige Gezangen moet overzien en tegelijk moet proberen deze collectie uit te breiden met ‘enige andere berijmde of onberijmde gedeelten der Heilige Schrift, die het de Kerken vrij zal staan, nevens de Psalmen in de eredienst te gebruiken’. Het deputaatschap stelt een uitbreiding met 14 gezangen voor, maar ook deze uitbreiding wordt niet overgenomen. Vervolgens krijgt het deputaatschap opdracht de kwestie van het vrije kerklied ‘in haar volle omvang principieel te onderzoeken’.
In 1930 rapporteren de deputaten aan de synode dat ‘onze Gereformeerde Kerken het vrije kerklied nooit hebben veroordeeld’. De synode neemt het rapport niet over maar gaat wel over tot uitbreiding: tijdens de synode van 1933 wordt besloten dat de nieuwe bundel, die opnieuw ‘Enige Gezangen’ zal heten, 29 liederen zal tellen: 9 uit de oude bundel en 20 nieuwe. Ook worden er drie liederen geschrapt, namelijk de eerste berijming van het Apostolicum en de beide maaltijdliederen. De tweede berijming van het Apostolicum krijgt een andere melodie, waarvan tot op heden niet bekend is wie de componist is geweest. De hymnoloog dr. B. Smilde had weinig waardering voor deze melodie en noemt haar in “De gemeentezang in de Gereformeerde Kerken in Nederland van 1834 tot heden” een ‘dorre rij noten’.
Ontwikkelingen na de Vrijmaking
Na de Vrijmaking van 1944/45 blijft de staatsberijming van 1773 inclusief de bundel van 29 “Enige Gezangen” vooralsnog het liedrepertoire in de kerkdiensten bepalen. Maar de psalmberijming wordt wel in toenemende mate een punt van discussie en ook de wenselijkheid van meer gezangen wordt steeds vaker gehoord.
De gezangen kwamen voor het eerst ter sprake tijdens de synode van Assen in 1961. Dit leidt uiteindelijk in 1976 tot de verschijning van een ‘proeve van een gereformeerd kerkboek’ dat behalve de Psalmen in een selectieberijming, een 36-tal gezangen bevat. Uit de oude bundel ‘Enige Gezangen’ werden 23 liederen gehandhaafd; 13 liederen werden voor het eerst opgenomen. De tweede berijming van het Apostolicum (gezang 6) heeft weer de nieuwe melodie van 1933. Het is merkwaardig dat als auteur de Deputaten Gezangen van de Synode van Leeuwarden van 1920 wordt genoemd.
Ook zijn er twee nieuwe varianten van een gezongen Credo opgenomen, één op een melodie uit Straatsburg uit 1525, de andere op een melodie van Paul Christiaan van Westering. Beide melodieën zijn syllabisch, d.w.z. elke noot heeft zijn eigen lettergreep.
Dit in tegenstelling tot de andere gezangen, die alle strofisch (ingedeeld in coupletten) zijn. Voor het eerst maken de gemeenten kennis met syllabische gezangen!
In 1986 verschijnt het ‘definitieve’ Gereformeerd Kerkboek. Het bevat 41 gezangen waaronder acht uit de bundel ‘Enige Gezangen’, deels in een nieuwe berijming. Zes gezangen werden overgenomen uit het Liedboek voor de Kerken. Ook werd er enig nieuw werk opgenomen, waarmee eigenlijk voor het eerst werk van eigentijdse dichters, berijmers en vertalers, zoals Anka Brands, H.J. Schilder en L.L. Bouwers, in de kerken kon worden gezongen.
Huidige situatie
Van der Knijff constateert dat tot 1933, dus meer dan anderhalve eeuw(!), de collectie van de twaalf gezangen in principe intact is gebleven, ‘een traditie die nog altijd bij de zogenoemde bevindelijk gereformeerden wordt bewaard’. Dat is ook vandaag nog de situatie in DGK en GKN, in het begin van deze eeuw van de GKv afgescheiden kerken. Zij gebruiken in hun erediensten het Gereformeerd Kerkboek uitgave 1986.
Wonderbaarlijk dat deze toch tamelijk onvolledige en eigenlijk zo beperkte bundel het zolang heeft uitgehouden!
In een derde en laatste bijdrage willen we nog aandacht besteden aan enige andere aspecten, alsmede aan de inhoud en de bruikbaarheid van de 41 Gezangen uit onze bundel.
Wordt vervolgd