De kerk: levende actualiteit
Ds. H.W. van Egmond
18-12-11
Direct nadat op vrijdag 18 november de nieuwsbrief van “Een in Waarheid” was gepubliceerd schreef br. H.P. de Roos zijn commentaar op mijn artikel. In zijn rubriek “Opgemerkt” van 21 november schrijft hij een uitgebreid commentaar op dat artikel.
Het is fijn wanneer een artikel wordt gelezen en er ook een reactie op komt. Dat betekent in elk geval dat er serieus naar gekeken wordt. Ook br. H.P. de Roos wil dat zeker doen. Daarom willen we nu ook op zijn woorden reageren.
Voordat br. H.P. de Roos aan de bespreking van mijn artikel begint, geeft hij eerst een wat uitvoerige uiteenzetting van wat hem brengt tot zijn standpunt.
Ons valt op dat deze broeder in één van de eerste regels direct al aangeeft wat hij zoal waarneemt onder hen die over de kerk spreken volgens de artikelen 27 – 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en zondag 21. Deze delen van de belijdenis wil hij als uitgangspunt gebruiken in het bespreken van mijn artikel. Ik denk dat we in de keus met br. H.P. de Roos kunnen instemmen. Aan de belijdenis weten we ons gebonden. Dat we nu vanuit deze overeenstemming naar elkaar mogen luisteren.
Heldere keuzen
Dan gaat br. De Roos over tot een korte bespreking van de genoemde delen van de belijdenis. Over deze bespreking valt wel iets te zeggen, namelijk dat hij als lid van de DGK (de 'gereformeerde kerken hersteld') laat merken dat zijn verklaring haast onbespreekbaar is. Want hij onderscheidt mensen die de belijdenis onderschrijven en handhaven, en mensen die de belijdenis alleen onderschrijven. Br. De Roos rekent zichzelf niet bij deze laatste groep. Hij hoort bij hen die de belijdenis onderschrijven én toepassen. In die lijn is ten aanzien van de belijdenis alles voor hem ‘helder’. Maar hoe wil br. de Roos dan een opening maken voor een gesprek met hen die een wat genuanceerdere mening hebben? Of is dat bij voorbaat uitgesloten?
Dat br. De Roos vanuit een sterke overtuiging en een vast oordeel spreekt, mag ook blijken uit zijn meerdere keren gebruik van het woordje ‘dus’. Dat geeft m.i. aan dat hij spreekt vanuit een rationeel gezichtspunt. Bijvoorbeeld: “Het vele wat over de kerk is geschreven, wordt dus (cursief HWvE) door niets anders veroorzaakt dan door de zonde van de mensen die steeds maar weer willen uitgaan van het zichtbare”.
Maar hier staat in de eerste plaats tegenover dat er ook heel veel over de kerk is geschreven dat uitgaat van de verwondering over het werk van God in deze. En verder is er ook veel geschreven vanuit het gezichtpunt van de dankbaarheid: God vergadert zijn kerk en Hij bewaart die kerk. Hoe hebben broeders en zusters in de geschiedenis van de kerk vanuit deze belijdenis niet biddend hun weg gezocht!
Ook schrijft br. De Roos: "en dus (cursief HWvE) zijn er niet veel woorden nodig om vast te stellen waar in de kerkgeschiedenis van het begin tot eind steeds het adres van de ware kerk op zekere plaats is". Verder: “En dus (cursief HWvE) is bij elke kerkscheiding de vraag: is zij uit God of uit de mensen?”.
Het lijkt allemaal wat op een rekensom. Je ziet iets, neemt iets waar en direct ligt de mening klaar.
Gaat dit niet wat te vlug? Hoe zien we niet in heden én verleden een worsteling onder de broeders en zusters om de goede keuzen te maken! vergelijk de geschiedenis van Afscheiding, Doleantie en Vereniging. Sprekend is toch wel dat er nog dolerende kerken werden gesticht in plaatsen waar al een afgescheiden gemeente bestond.
Bij de scheiding van wegen tussen broeders en zusters is het niet zo maar, direct in één klap duidelijk wat de goede weg is. Zeker: de Here wijst in zijn trouw en wijsheid de goede wegen. Echter is er dan geen geduld nodig naar broeders en zusters onderling om elkaar mee te nemen en elkaar te overtuigen? Vergelijk de brieven van de Heiland aan de kerken in Klein – Azië (aan de kerk van alle tijden). Aan de kerk te Efeze b.v. geeft de Heiland het verwijt dat ze hun eerste liefde verlaten hebben. Maar dan zegt de Heiland niet: dus nu ben Ik los van jullie. Nee! Hij roept op: bekeer u en doe de eerste werken, anders kom Ik spoedig en zal Ik uw kandelaar van zijn plaats nemen. Dit is pastorale liefde van onze Here Jezus Christus tegenover een wegzakkende gemeente. Hij ‘gunt’ hen nog de tijd. Vergelijk ook de belofte aan het eind van deze brief: “wie overwint hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs staat”.
Dat br. De Roos vanuit zijn situatie als lid van DGK oordeelt, blijkt ook wanneer hij schrijft over de laatste reformatie. Namelijk die van 2003, toen broeders en zusters zich van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt hebben afgescheiden vanwege onder meer hun moeiten ten aanzien van het besluit van de GS over het vierde gebod. Een moeite die ook door mij en anderen wordt gedeeld. Echter vrijmoedig kan en mag in de GKv nog worden gepreekt en geleerd dat de zondag een dag van de Here is. Ook is er nog de vrijheid om over omstreden punten als het avondmaal schriftuurlijk te spreken en te preken. Br. De Roos zal hier dan wijzen op mijn gebruik van het bekende woordje ‘nog’. In de dagen na de vrijmaking zeiden verontrust synodalen: er is nog veel goeds bij ons. En zo legitimeerden zij hun blijven in de synodale kerk. Tegen dat ‘nog’ is meerdere keren in allerlei artikelen heftig geschreven. En zeker, we behoren op te passen dat we ons in de GKv niet verontschuldigen terwijl de koers van de GKv steeds verontrustender wordt.
Echter waar het mij om gaat is dat de synodale broeders en zusters lid waren van een kerk die broeders en zusters had geschorst en buiten gesloten. Die (synodale) kerk scheurde de eenheid. Dat is niet in 2003 gebeurd in de GKv. Daarom zou ik hier met de kritiek op dat woordje ‘nog’ voorzichtig willen zijn.
De moeiten
Vervolgens loopt br. De Roos mijn artikel langs. Hij kan het met veel daarvan eens zijn. En dat is opvallend. Het stemt ook tot dankbaarheid. Blijkbaar verstaan we elkaar als we handelen over de kerk in het licht van de Schrift en de belijdenis. Dat is mooi. Dat geeft ook, lezend, hoop op een bredere overeenstemming.
Maar hoe meer het einde nadert, hoe meer br. De Roos de spanning voelt stijgen over de vraag of ik wel consequent zal kiezen. In de gedachtegang van br. De Roos: of ik zal toepassen wat ik onderschrijf. Dat is een spanning bij hem vanuit zijn eigen vooringenomen oordeel over zijn kerken en over de GKv, vergelijk het begin van dit artikel. Dat blijkt uit de vragende opmerking: “Zal ds. Van Egmond nu helder en zeker het juiste adres van de kerk, hier en nu, (cursief HWvE) vermelden?”
De Roos kent het adres van de kerk van nu. Voor hem is dat adres juist en helder. En laat het duidelijk zijn: ik betwist hem zijn zekerheid niet. Laten we – met behoud van eigen gevoelen – de motivatie van elkaars keus maar indenken. Daarom hoop ik dat br. De Roos ook van mij kan zeggen dat hij mijn zekerheid zich kan indenken. Wat overigens nog niet hoeft te betekenen dat hij het met mij en ik het met hem eens hoeft te zijn. Maar het spreekt wel van een welwillende houding naar elkaar.
Dat zeg ik niet vanuit een postmodern denken dat de waarheid in allerlei verscheidenheid aanwezig ziet. We verstaan br. De Roos in zijn overwegingen.
Is het nu niet mooi als br. de Roos vanuit zijn constatering dat we samen gelijk denken over de Schrift, de belijdenis en de kerkorde, doorspreekt; de eenheid wel aanvoelt; ja die verbondenheid proeft en er dan onder lijdt dat die eenheid niet gevierd kan worden? Waar zit de moeiten dan? Is het zo dat br. De Roos en ondergetekende het in 2011 over Schrift, belijdenis en kerkorde eens zijn maar dat als we spreken over 2003 de spraakverwarring begint?
Want velen in de GKv spannen zich in om de belijdenis toe te passen! Br. De Roos kan weten dat ook ik met anderen in de GKv grote moeite heb met het beleid van de GKv ten aanzien van het avondmaal. Dat er zorgen zijn over wat er gezegd wordt over het gezag van de Schrift. En dat er meerderen zijn die deze zorgen delen. Zou het dan niet geweldig zijn wanneer br. De Roos ons van harte zou oproepen om dan samen te spreken over dat verschillend - in - trouw - toepassen - van - de - belijdenis?! Maar br. De Roos heeft mijn artikel vanuit een vooroordeel gelezen. Terwijl ik opriep tot een gesprek met elkaar op grond van Schrift, belijdenis en kerkorde, wil hij dat iedereen zijn keus op voorhand volgt. Terwijl het gesprek nog moet beginnen.
Hoe jammer is het dat hij in zijn reactie op mijn artikel slechts heel kort de jaartallen 1886 en 1892 aanstipt. Jaartallen die ik gebruikte om aan te geven dat we de eenheid moeten zoeken en bewaren.
Gewenst gesprek
De Roos vindt dat ik op het cruciale punt er de brui aan geeft. Dat is voor hem het cruciale punt. En ook ik kan wat betreft de artikelen over de kerk met hem meegaan. Zo spreek ik er ook over. En daarom ben ik ook verontrust. Niks mistbank. Maar het ging er mij om dat we elkaar als gelovigen (jazeker, ook daar spreekt artikel 28 Nederlandse Geloofsbelijdenis over!) elkaar behoren te zoeken en te vinden daar waar Christus roept. Er is op dit ogenblik over dat punt veel verwarring. Tallozen zijn degenen die zich gereformeerd noemen. Maar (en hier nemen we al deze gereformeerden serieus!) dan zullen we hen toch aan hun woorden mogen houden! En hen allen oproepen om de verschillen, de onderlinge spanningen eens echt goed te verwoorden. Zo begon ik ook mijn vorige artikel. Eén van de opmerkingen daar was: “Kan je in die verscheidenheid van meningen toch samen één kerk vormen?”
Wanneer je dan uit liefde voor de broeders en zusters dat gesprek wil, is het goed en juist wanneer je de eigen overtuiging in dat gesprek meeneemt. Natuurlijk. Zo, ik herhaal het maar weer, zaten ook de broeders van de Afscheiding en de Doleantie tegenover elkaar[1]. Kuyper kwam met zijn vooringenomen meningen naar de samensprekingen. De broeders van de Afscheiding konden daarin niet met hem meegaan. Echter men kon elkaar de broederhand geven toen was besloten om verder te gaan op de genoemde gronden van Schrift, belijdenis en kerkorde. Niemand kwam met een verabsolutering van het eigen jaartal.
Eenheid zoeken
Teleurgesteld citeert br. De Roos mij: “Wanneer we dan letten op het werk van Jezus Christus dat Hij vanaf het begin van de wereld tot aan het eind van de wereld zijn kerk vergadert en dat Hij voortdurend van dag tot dag de zijnen verzoent en heiligt om in te gaan in heerlijkheid, dan zal het onze inzet zijn om de trouw aan deze Heiland samen te actualiseren. Week in week uit. Tot de dag aanbreekt dat onze Heiland terug komt op de wolken van de hemel. Dan zal Hij alle uitverkoren van zijn Vader als zijn bruid verhogen”.
Dan is de conclusie van br. De Roos: hiermee is het verhaal van ds. Van Egmond uit.
Echter graag onderstreep ik dat juist hier in deze slotzin de oproep doorklinkt dat het onze inzet, ja onze verantwoordelijkheid zal zijn om de trouw aan deze Heiland samen te actualiseren. Aan dat ‘samen’ wil br. de Roos blijkbaar geen gehoor geven. Voor hem is blijkbaar het werk van de kerkvergadering die hij op aarde registreert, feilloos dezelfde als de kerkvergadering zoals Jezus Christus die door zijn Woord en Geest vanuit de hemel uitvoert. Dat is m.i. een rationeel betoog. Wel vol geloof. Zeker. Maar het is mijn overtuiging dat in de redenering van het geloof ook dat wat leeft in het hart er door mag klinken. Dan zal er, m.i. - ook vanuit de visie van br. De Roos -, een diep verdriet zijn om de broeders en zusters met wie hij niet samen het werk van Jezus Christus kan actualiseren. Moge dat verdriet hem dringen tot het zoeken van een gesprek, een opening.
Ik sluit af met de woorden van ds. Bouma die hij als slot van zijn boekje over de Vereniging meegeeft: “ Moge de ware eenheid met allen, die waarlijk in confessionele zin één begeren te zijn in de enigheid van het ware geloof, door dit geloof alleen spoedig worden verwezenlijkt. Tot eer van de Zoon van God, die Zich een gemeente vergadert door zijn Woord en Geest”.
[1] Vergelijk H. Bouma “ De vereniging van 1892”. C.G. Bos merkt in het Nederlands Dagblad februari 1986 “Variant Plus” pag. 36-41 o.a. op “Voor alle dingen is het nodig dat alle gereformeerde belijders diep van de noodzaak van kerkelijke eenheid doordrongen worden. Het gescheiden kerkelijk leven moet als zonde worden gezien en beleden. En dan zullen het ‘milde handen’ moeten zijn die we naar elkaar uitstrekken”.