Zondag 52, DGK en GKN
B. de Roos
22-09-18
We beginnen met woorden uit het laatste deel van de Heidelbergse Catechismus:
“Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Dat wil zeggen: Dit alles vragen wij van U, omdat U ons al het goede wilt en kunt geven, want U bent onze Koning en hebt alle dingen in uw macht. Wij bidden U dit, opdat daardoor niet aan ons maar aan uw heilige naam eeuwig lof wordt toegebracht”.
Kenners hebben het bovenstaande mogelijk al wel herkend. Het zijn woorden uit Zondag 52[1].
Wij hoeven niet zo nodig gelijk te hebben. Alles draait om Gods heilige naam.
Zo staat dat in de laatste zin in het citaat: “Wij bidden U dit, opdat daardoor niet aan ons maar aan uw heilige naam eeuwig lof wordt toegebracht”.
Van daaruit is het maar een kleine stap naar de officiële contacten tussen De Gereformeerde Kerken in Nederland (DGK) en de Gereformeerde Kerken Nederland (GKN)[2].
Dat zijn kerkverbanden die heel dicht bij elkaar staan.
Kerkleden uit beide kerkverbanden willen God loven. Met alles wat zij hebben.
Zowel DGK-ers als GKN-ers willen, als het goed is, niets liever dan God eren. Zij zelf zijn niet zo belangrijk. Hun status en reputatie doen er uiteindelijk niet zoveel toe.
Een artikel waarin het gaat over de contacten tussen DGK en GKN maakt niet zelden nogal wat los. Er wordt gepraat. Men raakt niet zelden ontstemd. Er worden grote woorden gebruikt: sekte, scheurkerk… Dat soort termen moeten wij per onmiddellijk gaan vermijden. Zulke uitdrukkingen maken gedachtewisselingen vruchteloos.
God moet de eer krijgen die Hem toekomt.
Daar moet het om gaan als DGK en GKN contact met elkaar hebben.
Die contacten kunnen zomaar worden bemoeilijkt.
Bijvoorbeeld door een artikel in een landelijk kerkblad. Niet zo lang geleden is dat nog gebleken. Er werd tijdens een zitting van de generale synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland gesproken over een artikel in De Bazuin – het landelijk kerkblad van De Gereformeerde Kerken in Nederland – dat bij heel wat lezers nogal onaangenaam overkwam en tamelijk ruw landde.
In zulke situaties speelt zomaar van alles mee. De formulering van één of twee zinnen, bijvoorbeeld. En de timing van het publiceren van zo’n artikel, bijvoorbeeld.
Laten we maar eerlijk zijn: zulke gebeurtenissen blijven lang in het geheugen zwerven.
En steeds zijn daar die prangende vragen: wat is er precies verkeerd gegaan? En: hoe kunnen we ons leven beteren?
Feit is dat dergelijke zaken buitengewoon pijnlijk kunnen wezen. Laten we, als het daarom gaat, begrip voor elkaar opbrengen. Laten we het vooral ook aan de Here voorleggen. En laten we Hem maar dringend vragen: wilt u ons naar elkaar toe leiden, zodat wij u samen kunnen loven?
Die contacten worden ook bemoeilijkt door andere gebeurtenissen in het verleden. Door dingen die zijn gesuggereerd. Door dingen die zijn gezegd. Door daden die zijn gesteld.
Met het oog daarop worden soms voorwaarden geformuleerd. Dat is niet goed.
Waarom niet?
Vanwege Romeinen 8. Ik citeer:
“Want wat voor de wet onmogelijk was, krachteloos als zij was door het vlees, dat heeft God gedaan: Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. Immers, zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees, maar zij die naar de Geest zijn, de dingen van de Geest”[3].
Onze Heiland heeft voor de zonden betaald.
De zonden werden weggedaan.
Zo werd de weg vrijgemaakt voor de Heilige Geest. De apostel Paulus noteert: “De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn”[4].
Daarom mag in de gesprekken tussen DGK en GKN steeds weer een nieuw begin worden gemaakt. Voor verkeerde en zondige dingen uit het recente verleden wordt, mogen wij aannemen, altijd vergeving gevraagd.
En dan geldt Psalm 103:
“Zo ver verwijderd 't westen is van 't oosten,
zo ver doet Hij van hen die Hij wil troosten
de zonden weg, ja Hij heeft ons bevrijd”[5].
Opnieuw ga ik naar Zondag 52.
K. Schilder heeft in een preek over die Zondag eens gezegd:
“Ware dankbaarheid is: gebruiken, wat de ander schenkt; de ander als het ware inademen in zijn geschenken, en dus hemzelf begeren en vlijtig het verkeer met hem zoeken. (…) En wanneer deze zesde bede vóór ons ligt, kunt u zien, hoe mooi de Heiland ons heeft leren bidden en vragen. Want in de zesde bede staat het zo, dat de kerk vraagt: Mijn God, wil alles in het leven zo schikken en de wegen zo effenen, dat wij in het leven van de heiligmaking Uw Geest nooit bedroeven; en waar U helemaal onze God bent, niet maar geschenken geeft, maar U-zelf, laat ons helemaal van U zijn…”[6].
De preek van K. Schilder is gedateerd op zondag 28 december 1941. Dat is nu, op een paar maanden na, zevenenzeventig jaar geleden.
Maar de innige wens die in het bovenstaande verwoord is mag en moet ook anno Domini 2018 de onze zijn.
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 52, antwoord 128.
[2] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van een brief d.d. 2 juni 2018 die door de Generale Synode Lansingerland 2017-2018 van De Gereformeerde Kerken in Nederland is verzonden aan de Gereformeerde Kerken Nederland. Te vinden op https://gereformeerde-kerken-hersteld.nl/generale-synode/lansingerland-2018 , doorklikken naar Brief aan GKN, Brief van synode DGK aan synode GKN, 2 juni 2018 ; geraadpleegd op donderdag 16 augustus 2018.
[3] Romeinen 8:3, 4 en 5.
[4] Romeinen 8:16.
[5] Psalm 103:4 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek-1986).
[6] De betreffende preek is te vinden via http://www.reformata.nl/ ; geraadpleegd op donderdag 16 augustus 2018.
Dit artikel is eerder verschenen op de weblog van de auteur https://bderoos.wordpress.com/, en met zijn toestemming hier overgenomen.