Kerk in de 21ste eeuw en haar confessie - 1
D.J. Bolt
12-02-22
Op de opening van het academisch jaar van de RTS in oktober 2021, in Heidelberg hield prof.dr. Jason P. Van Vliet een toespraak over het onderwerp dat in bovenstaande titel is weergegeven.
Prof. Van Vliet is hoogleraar Dogmatiek aan het Canadian Reformed Theological Seminay in Hamilton, Canada. Het seminary behoort bij de Canadian Reformed Churches.
De toespraak is naar onze overtuiging bijzonder waardevol en waard om kennis van te nemen. Graag vragen we ook broeders en zusters in de GKv om er kennis van te nemen nu zo'n ontstellende manier afscheid dreigt te worden genomen van onze gereformeerde confessies, zie onze artikelserie Ontwikkelingen in de GKv, deze week, en ook in de volgende editie. Moge het tot bezinning leiden!
Vandaag het eerste deel.
Kerk in de 21ste eeuw en haar confessie
Prof.dr. Jason P. Van Vliet
Laat ik mijn toespraak deze middag mogen beginnen met twee korte verhalen. Beide zijn waar gebeurd.
Eerste verhaal
In de jaren '90, toen ik nog een seminariestudent was, gingen sommigen van ons naar een plaatselijk opvanghuis voor daklozen downtown Hamilton, om er het evangelie te brengen. Ik herinner nog steeds een man die buitengewoon graag meer over de Bijbel wilde weten. Hij had zoveel vragen dat ik na een aantal weken bedacht hem maar een exemplaar van de Heidelbergse Catechismus te geven. Natuurlijk legde ik hem kort uit wat een catechismus is en hoe hij de bewijsteksten in de voetnoten in de Bijbel kon opzoeken. Ik moedigde hem vriendelijk aan een paar Zondagen te gaan lezen.
Een week later, toen ik de daklozenopvang weer bezocht kwam hij snel de trap af, me tegemoet. Hij zag er erg boos uit, maar waarom?!, vroeg ik me af. Had hij misschien de forse taal van v&a 80 gelezen over de mis als een 'vervloekte afgoderij? Nee, het was iets heel anders!
Rood aangelopen en zwaaiend met de catechismus schreeuwde hij 'Jason, waarom heb je me dit boek niet eerder gegeven? Dit is de beste uitleg van de Bijbel die ik ooit heb gelezen!'
Hij maakte geen grapje, hij meende het echt. Deze man die worstelde met een alcoholverslaving en op de straat leefde, was oprecht verontwaardigd dat ik ongeveer een maand had gewacht voor dat ik hem een exemplaar van de Heidelbergse Catechismus had gegeven.
Tweede verhaal
Een zekere predikant in de Verenigde Staten ging naar een conferentie, die toevallig in het gebouw van een gereformeerde kerk werd gehouden. Deze voorganger preekte enthousiast elke zondag uit de Bijbel, maar nooit gebruikte hij geloofsbelijdenissen in zijn pastorale werk.
Voordat de conferentie begon, nam hij alvast plaats ergens in een kerkbank en pakte het liedboek van de gemeente om te zien welk soort liederen zij in de erediensten zongen. Achter in het boek kwam hij de Heidelbergse Catechismus tegen, die had hij nog nooit gezien. Wat kon dat zijn? En zo begon hij te lezen net voor de conferentie begon.
Vele jaren later zei diezelfde voorganger tegen me: 'Ik herinner me die conferentie heel goed, maar ik kan me totaal niet herinneren wat de eerste spreker naar voren heeft gebracht'. Waarom niet? Wel de predikant had de hele tijd besteed om de catechismus te lezen, van Zondag 1 tot 52.
***
Beide verhalen beschrijven mensen die (zeer) enthousiast waren om een belijdenis van de kerk te gebruiken. In beide gevallen ging het hier de Heidelbergse Catechismus. Maar als we meer tijd hadden zou ik zou u soortgelijke verhalen kunnen vertellen over mensen die net zo enthousiast waren over de Geloofsbelijdenis van Athanasius of de Dordtse Leerregels.
Vanwaar dit enthousiasme? Wel, er ontstaat een natuurlijke fascinatie als mensen iets voor de allereerste keer meemaken. Dat begrijpen we. Maar voor de mensen van mijn verhalen was het niet alleen maar een nieuwigheid. Het was niet alleen maar die eerste keer. Het kwam en komt door de helderheid, de beknoptheid en de relevantie van onze belijdenissen. Dat maakte hen zo enthousiast!
Dit alles roept een aantal belangrijke vragen op vanmiddag. We kunnen steeds idealistisch praten over belijdenissen, maar is het in deze tijd nog wel realistisch te verwachten dat onze belijdenissen die eeuwen geleden werden geformuleerd, nog echt relevant zijn voor nu, in de eenentwintigste eeuw? En als het actieve wekelijks gebruik van de kerkelijke belijdenissen in sommige gereformeerde kerken afneemt, wat is dan de oorzaak van deze trend? Kan die trend worden omgebogen? En tenslotte, hoe kunnen onze belijdenissen op een positieve(re) manier de groei van onze gemeenten stimuleren, zowel naar volwassenheid in het geloof als ook, onder de zegen van de Heere, in aantal?
We proberen deze vragen vanmiddag te beantwoorden door drie onderwerpen te onderzoeken:
1 - De doorgaande relevantie van onze belijdenissen
Het is u inmiddels misschien opgevallen dat ik een aantal keren heb gesproken over onze belijdenissen, in plaats van over de belijdenissen. Dat is met reden. Op individueel en persoonlijk niveau kan ieder van ons vanmiddag de oecumenische geloofsbelijdenissen en de Drie Formulieren van Eenheid waarderen, daar misschien zelfs in groeien. Maar dat is op dit moment in mijn toespraak niet precies het punt waar we op focussen. Veeleer erkennen we met onze belijdenissen dat het confessies zijn van de gereformeerde kerk waar we samen door Gods genade lid van zijn of worden.
Laat me dat wat meer toelichten met hulp van de Nederlandse gereformeerde theoloog, Herman Bavinck. Op een bepaald moment schrijft deze dogmaticus over dogma's, onderdelen van de leer, dat het begrip dogma een sociaal element bevat. Dat is wat verrassend, een 'sociaal element'. Uit het karakter van gezag dat bij het dogma hoort, volgt op een natuurlijk wijze dat een dogma in een bepaalde kring wordt erkend, schreef hij. En verder, hoe vaststaand een waarheid ook moge zijn, tenzij zij erkend wordt, is het niets meer dan de mening van een of andere leraar, en dus een persoonlijke mening.
Nadat Bavinck dit sociale kenmerk van dogma's had vastgesteld, vervolgt hij: 'Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen dogma zoals het met zichzelf te maken heeft (quoad se) en het dogma zoals het met ons te maken heeft (quoad nos). Zo kunnen de belijdenissen van de kerk quoad nos (voor ons) worden genoemd, dat wil zeggen de waarheid van God zoals die in het bewustzijn van de kerk is opgenomen en door haar in haar eigen taal wordt beleden.
Dit is dus precies wat wij benadrukken wanneer wij over onze belijdenissen spreken.
Bavinck gebruikt dus twee uitdrukkingen, leer als naar zichzelf verwijzend en de leer als verwijzend naar ons. De leer als verwijzend haar zichzelf is eerst. Quoad nos vloeit eruit voort. De leer is alleen wáár als zij stevig en volledig rust op het geïnspireerde Woord van God! Dat heet in de Nederlandse Geloofsbelijdenis de ordening, grondslag en bevestiging van ons geloof is. Dat is dogma quoad se, en dáár moeten we beginnen.
Maar we moeten daar niet eindigen. Het onderwijs in de leer die gebaseerd is op Gods Woord moet dan ook erkend worden in de kring van de kerk. En verwoord worden door Gods volk, samen met alle heiligen zowel uit het verleden als uit het heden, zoals de apostel Paulus zegt in Efeziërs 3:18. Dit is de leer of het dogma quoad nos.
Om de belijdenissen steeds als onze belijdenissen als blijvend relevant te kunnen waarderen, moeten we dit verband in de juiste volgorde omarmen. Wat ik bedoel is dit: onze belijdenissen hebben blijvende relevantie omdat ze zijn verankerd in Gods relevant Woord. Ps. 119 geeft dit in een prachtige taal weer:
'Voor eeuwig, HEER, staat uw woord vast in de hemel' (Ps. 119, 89 HSV).
Als je omhoog kijkt zie je de zon en de maan staan aan de hemel, altijd op hun plaats en hun banen draaiend. Je ziet ook de sterren op hun posities. Maar zij staan daar niet voor eeuwig stevig vast. Ze branden uit en vallen eens van de hemel. En op een dag zullen, zoals Johannes ons vertelt, de zon en de maan er niet meer zijn (Openb. 21:23). Maar t.a.v. van het Woord van onze God geldt een eeuwige vastheid, een eigenschap die blijft voor altijd.
En de profeet Jesaja zegt
'Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig' (Jes. 40,8 HSV).
Als ik over enkele dagen naar Canada terugkeer DV zal ik wellicht als een goede echtgenoot een bloemetje voor mijn vrouw meebrengen. Maar binnen één of misschien tweeweken verwelken zij. Maar dit Woord van God, verkondigd door de profeet Jesaja ongeveer 30 eeuwen geleden, is nog even fris, veelkleurig en levend als het altijd is geweest!
En in het NT bevestigt de apostel Paulus precies hetzelfde als hij zegt dat Gods Woord 'levend en blijvend' is. Het is inderdaad een geestelijk zaad dat nooit vergaat.
Dit alles komt voort uit het feit dat God zelf eeuwig is. Bij Hem is geen verandering of schaduw van omkeer. Daarom noemt onze God zich 'Ik ben Die Ik ben', Ik ben Die ik altijd ben, of het nu gaat om de eenentwintigste eeuw vóór Christus' geboorte is of de eenentwintigste eeuw ná Christus' geboorte. Onze God is Dezelfde en relevant als Hij altijd is geweest. En daarom is ook zijn Woord even vast en relevant als het altijd was en is.
Daarom moet elke leer quoad nos gegrondvest zijn op dit Woord van God, er door gevormd worden, niet alleen qua inhoud maar ook naar zijn aard. Daarom is een zekere tijdloze kwaliteit in de blijvende relevantie van de belijdenissen. Onze belijdenissen zijn noch geïnspireerd, noch volmaakt. Maar zij zijn zoveel meer dan de voorbijgaande persoonlijke opvattingen van een mens, zoals Zacharias Ursinus of een Guido de Brès. Gebeeldhouwd door het eeuwige Woord, ontvingen onze belijdenissen door de eeuwen heen die zekere blijvende kwaliteit
Laten we een concreet voorbeeld nemen. De tijd van de zestiende-eeuw was gevuld met intensieve discussies over het sacrament van het Avondmaal. Daarom verrast het niet dat de auteurs van de Heidelbergse Catechismus drie lange avondmaalszondagen aan dit onderwerp hebben gewijd, Zondag 28-30. Maar zijn deze vandaag de dag nog relevant? Je kunt er iets van de ontstaansgeschiedenis van de catechismus aan zien. Maar als je kijkt naar de tekst dan is het opmerkelijk hoe relevant die vandaag is:
'… Hij heeft daarbij ten eerste beloofd, dat zijn lichaam voor mij aan het kruis geofferd en zijn bloed voor mij vergoten is. Dit is even zeker als ik met de ogen zie dat het brood des Heren voor mij gebroken en de beker mij gegeven wordt. Ten tweede heeft Hij beloofd, dat Hij zelf mijn ziel met gekruisigd lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige voedt en verkwikt. Dit is even zeker als ik het brood ais betrouwbare tekenen van Christus' lichaam bloed, uit de hand van de dienaar ontvang en met de mond geniet.'
(Antwoord 75).
De volgende tekst is een van door mij geliefde verwoordingen
'…Hoewel Christus in de hemel is en wij op de aarde zijn, toch vlees zijn vlees en been van zijn gebeente zijn; en ook zo, dat wij door één Geest eeuwig leven en geregeerd worden, zoals de leden van het lichaam door één ziel.
(Antwoord 76).
Deze woorden die werden geformuleerd in de zestiende eeuw en voortkwamen uit de discussies tóen, zijn niet slechts beperkt tot of geldig voor die tijd. En er niets in deze woorden dat niet geldt voor Duitsland of Heidelberg. Berouwvolle zondáars van alle tijden en plaatsen kunnen met vreugde deze belijdenissen die hun zielen bevrijden, omarmen! Waarom? Het is gefundeerd op het blijvende Woord van onze God.
En toch als we realistisch blijven dat moeten we ook toegeven dat daar een irrelevantie kan worden waargenomen.
Wordt vervolgd
Voor publicatie van deze toespraak heeft prof. Van Vliet toestemming gegeven..
Vertaling vanuit het Engels: D.J. Bolt.