Ruimte in de DGK? 7
D.J. Bolt
17-12-11
Huiver
In zijn tweede artikel citeert br. Van Egmond uit een brief van de DGK synode van Emmen aan de kerkenraad van Dalfsen (dolerend):
"Concreet betekent dit dat wij geroepen zijn om de Here dankbaar te zijn en te blijven voor Zijn jongste werk van Reformatie en onze kinderen daarvan te vertellen, thuis en via het catechetisch onderwijs. Opdat ook zij hun vertrouwen blijven stellen op de Here hun God en Zijn werken niet vergeten. Aan deze Schriftuurlijke roeping dienen wij in heel ons kerkelijk leven trouw te zijn en te blijven omdat de eer van onze God ermee gemoeid is."
Ik reageerde daarop als volgt:
Het lijkt er sterk op dat hier toch wel gebonden wordt: zó moet je de vrijmaking van 2003 zien, dat vraagt de Here van je en anders wordt zijn eer tekort gedaan en komt zijn toorn over je.
Eerlijk gezegd huiver ik hiervoor terug. Is hier niet teveel het kerkelijk handelen synoniem geworden met het werk van God? Is daar wel voldoende besef dat ons handelen vol met zonde en tekortkoming is? En dat ons gehoorzaam handelen altijd beperkt is, ook in 'tijden en gelegenheden'? Er zit toch ook altijd een menselijk (af)wegen van heel de kerkelijke situatie in om de moeilijke vraag te beantwoorden: wat vraagt de Here nu: de strijd nog voortzetten, of afscheid nemen? Daar kan voor het aangezicht van de Here toch wel eens een verschillend antwoord op worden gegeven? Zonder dat het ene als goddelijk en het andere als satanisch wordt veroordeeld?
Hoe antwoordt br. Van Egmond daarop? Hij komt met een breed citaat van prof.dr. P. Deddens, meer dan een Bazuin-pagina lang. Maar is dat nu een adequate reactie? Waarom gaat hij niet zelf concreet in op de reden van mijn 'huiver'? We verzeilen zó gemakkelijk in een citaten-oorlog. Het is niet moeilijk om altijd weer personen en gebeurtenissen uit de kerkgeschiedenis voor ons karretje te spannen. Wat nodig is dat we bij het licht van het Woord zélf verwerken wat onze voorvaderen deden en schreven. Ook opdat we niet in dezelfde dwaasheden vervallen.
Laat me voorop stellen dat ik veel van wat prof. Deddens in het citaat naar voren brengt van harte onderschrijf. Wat de Here heeft gegeven in reformaties in zijn kerk zal ons tot gedenken moeten brengen: dat zijn kinderen bij zijn Woord blijven is zijn werk. Tegelijkertijd moeten we ervoor beducht zijn dat onze daden en concrete stappen al te gemakkelijk worden gestickerd als Gods werk om zo gelegaliseerd, onaantastbaar te worden als bijna een vierde formulier van eenheid.[1] Het gaat om het blijven bij Gods Woord. Als we dáár onze kracht in zoeken en eenheid in vinden dan is al het andere secundair, zoals we kunnen leren uit de boeiende en turbulente jaren vóór de Vereniging. Terecht zegt Deddens dat we
"niet dan tot onze eigen schade verwaarlozen wat mensen als Luther en Calvijn, Kuyper en Schilder geschreven hebben. Vanzelfsprekend niet om hen blindelings te volgen (cursief djb). Ook zij maakten fouten. Zelfs zien we in de historie, dat wegens onvoldoende onderzoek hun misvattingen soms meer dan hun "goede leer" worden nagevolgd, denk b.v. aan Kuypers gevoelen over de pluriformiteit, de veronderstelde wedergeboorte, de gemeene gratie."
Precies. Neem kennis van hetgeen onze vaderen hebben geschreven en gedaan, waardeer het goede naar het Woord, prijs de Here dat Hij zijn volk bewaard heeft en verwerp alles wat al te mensgericht, te zelotisch, te eigengereid en te eigenwijs was. En verwacht en eis niet dat in alles dezelfde overtuiging op aarde kan worden bereikt.
Zonde en schuldbelijdenis
Nog een ander punt wil ik aan de orde stellen.
Als ik het goed begrepen heb, stelt br. Van Egmond dus als voorwaarde voor het lidmaatschap van DGK dat de Vrijmaking van 2003 als werk van de Here moet worden erkend. En ook dat de voor opvatting dat deze te vroeg kwam en een te smalle basis had, geen ruimte is. Daarmee zou het werk van God toen, worden miskend en komt zijn toorn over de kerken. Maar heeft br. Van Egmond daar ook de consequenties uitgetrokken?
Mijn concrete vraag aan hem is of op dit standpunt, van hen die later toetreden/toetraden, dan ook niet een schuldbelijdenis moet worden gevraagd. Want als br. Van Egmond over de Vrijmaking van 2003 spreekt in termen van gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid aan de Here dan is er toch ook sprake van schuld, van zonde bij degenen die toe niet meegingen?[2] Zij volhardden immers soms jarenlang in de zonde van het negeren van 'het werk van God' toen?
Dat betekent toch ook dat wanneer eindelijk het inzicht doorbreekt dat Christus zijn kerk vergadert in 'de bedding van de DGK' (zie synode van Emmen) dat de kerk geroepen is schuldbelijdenis te eisen? Zit dat er misschien achter dat daarom br. Van Egmond zo blijft vasthouden aan zijn 'toelatingseis'? Als een impliciete schuldbekentenis?
Het gevoel bekruipt mij soms dat DGK, als tenminste daar het standpunt van br. Van Egmond volledig en kerkelijk wordt gedeeld, lijkt op dat van de kerken die niet met de Vereniging zijn meegegaan, de huidige Christelijke Gereformeerde Kerken. Hun bezwaren lagen vooral op het vlak van de verloochening van het beginsel der Afscheiding: het niet volmondig erkennen van de verenigde kerken van de Hervormde Kerk als valse kerk en de afgescheidenen als ware kerk is daarbij doorslaggevend geweest. De opstelling van deze kerken is na 1892 ook steeds geweest dat zij de enige ware kerk in Nederland[3] waren hoewel je dat in onze tijd niet meer zo zult horen.
Zouden de DGK ook de weg van de toen achtergebleven CGK hebben gekozen?
Uitweg
Het lijkt erop dat er (in het klein) een soortgelijke patstelling is ontstaan als destijds voor de Vereniging. Maar hoeveel moeite het toen ook heeft gekost, men er is wel bovenuit gestegen. Het geheim daarvan is dat men elkaar als kerken uiteindelijk op het punt van erkenning en waardering van elkaar reformaties géén voorwaarden heeft gesteld. Als enige basis koos men Schrift en belijdenis. Tóen kwam de zaak in een stroomversnelling.
Zou dat in onze tijd ook niet kunnen? Een 'beding' sluiten bijvoorbeeld als volgt:
De Gereformeerde Kerken (DGK) erkennen het belangrijke verschil dat er bestaat tussen hen die zich in 2003 vrijmaakten en hen die dat later deden. Zij die daarin meegingen zijn er vast van overtuigd dat de vrijmaking van 2003 in elk opzicht een werk van God was en die toen plaatsvond en verplicht was naar het Woord en de gereformeerde belijdenis. Zij laten de opvattingen van hen die zich toen niet vrijmaakten voor hun eigen rekening.
Zij zijn bereid ondanks alle verschil zich te verenigen met allen die met haar staan op deze basis.
Veel Afgescheidenen hadden grote moeite om de Dolerenden op deze wijze te ontvangen. Toch erkenden bij de Vereniging velen dat men uiteindelijk naar elkaar was toegegroeid. Niet dat men in overtuiging één was geworden maar wel dat in de praktijk men op één spoor was gekomen. Dat geldt m.n. voor de Dolerenden die de facto zich van de Hervormde Kerk hebben afgescheiden, hoewel ze dat woord beslist niet wilden horen en ook niet van deze kerk als valse kerk wilden spreken. Het zij zo.
Hetzelfde kan ook gebeuren als verontrusten, DGK-ers, GKN-ers elkaar vinden op de ene basis onder de erkenning dat de Here werkt aan de reformatie van zijn kerk.
Tenslotte, als er één ding opvalt in die intensieve strijd voor kerkherstel en hereniging dan is dat de liefde. Liefde tot God en zijn Woord en óók liefde tot elkaar. Die liefde heeft heel veel overwonnen. Men wist elkaar de oren te wassen! Er kwam, zo blijkt toch ook als je die geschiedenis leest, heel wat 'vlees en wereld' bij. Kerkpolitiek was verschillende broeders bepaald niet geheel vreemd. Maar toch die drive om elkaar vast te houden. Eenheid te willen omdat men ervan overtuigd was dat de Koning van de kerk het vroeg. Zo kwam het wonder van de 19de eeuw uiteindelijk tot stand. Door de Here, door zijn Geest, want als het van mensen had afgehangen wachtten we er nog steeds op …
Het is ontroerend als op de eerste verenigde synode onder leiding van ds. W.H. Gispen en dr. A. Kuyper in aanwezigheid van de enig nog overgebleven oude 'vader van de Afscheiding' ds. S. van Velzen, gezongen wordt:
Op Sions berg gebiedt de HEER de zegen,
daar wordt genaad’ en vrede rijk verkregen,
het leven tot in eeuwigheid.
(Ps. 133:3)
[1] Woord en Wereld 19: Wat, wat en wat nu? p51: (J. Kamphuis) "Hoe dankbaar men bleef voor '1834', de Afscheiding werd niet tot een vierde formulier van eenheid verheven. Het zou ook tegen haar eigen aard en bedoeling in geweest zijn. Ze was immers wederkeer tot Gods Woord en daarom tot de belijdenis van dat Woor in de aangenomen formulieren van eenheid? Daarom had de Acte van Afscheiding ook reeds bereidheid uitgesproken te verenigen met elke vergadering, die op déze grondslag samenkwam."
[2] Ook dr. P. van Gurp stelt in het interview dat hij gaf over "de achtergronden van de Vrijmaking van 2003" (Klankbord nr. 3. pag 44) enigszins uitdagend de 'zondevraag': "Maar als men hardnekkig blijft zeggen, die Vrijmaking was te vroeg, durft men dan de consequentie aan om te zeggen: "Je was te vroeg, dus zondig"? Nee, dat zeggen ze niet. Maar als je iets te vroeg doet, dan doe je toch het niet goed?!"
Maar zouden we hem willen vragen: als je te laat bent, is dat dan ook geen zonde? Is er misschien hier ook de mogelijkheid om iets voor elkanders verantwoordelijkheid te laten?
[3] 1892 Wie, wat en hoe nu, p72. Uit een boekbespreking door prof.dr. H.J. Selderhuis, CGK hoogleraar aan de TUA, in het ND: "Menigeen zal grote ogen opzetten als hij leest, dat van Chr. Geref. zijde vele jaren lang gesteld werd, dat "alle Gereformeerden naar den eisch van Gods Woord en de formulieren van eenigheid geroepen zijn tot de Christelijke Gereformeerde Kerk zich te voegen". Deze stellingname is dus geen vrijgemaakte vondst".