Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

De synodalen achterna 5

met de Nieuwere Kamper Theologie


D.J. Bolt
01-06-13

 

Wij, vrijgemaakten, zijn in de kerkelijke wereld oliemannetje, kerkelijke proeftuin, prima ballerina geworden en laten daarmee de omringende kerkelijke middelmaat ver achter ons. Bij ons gebeurt het!

Alzo sprak prof. Harinck.
Maar is dat nog steeds zo? Volgens de hoogleraar zou dat moeten blijken uit de toespraken van prof. dr. M. te Velde en dr. K. van Bekkum, beiden docent aan de vrijgemaakte universiteit te Kampen.
Het verhaal van de eerste publiceerden we de vorige keer. Nu dus de andere toespraak.

 

Van Bekkums toespraak

 

Onder de titel Het leven is stukwerk of het leven is één sprak dr. K. van Bekkum de bijeenkomst toe. We laten zijn toespraak hieronder in extenso cursief volgen[1] en nemen weer de vrijheid het verhaal af en toe van (niet-cursief) commentaar en vragen te voorzien[2].

 

Van Bekkum


Dames en heren,


Hoe zal het de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) komende jaren vergaan? Mij is gevraagd daar vanmiddag iets over te zeggen naar aanleiding van Gerard Dekkers boek De voortgaande revolutie.


Nu weet niemand wat in de schoot der toekomst verborgen ligt. Alles wat we zeggen, is niet meer dan een extrapolatie van wat we nú waarnemen. Terwijl het juist eigen is aan de geschiedenis dat deze contingent [door omstandigheden bepaald, djb] is. Het gaat altijd weer anders dan je denkt.


Als iemand die de Heer juist binnen de vandaag besproken kerken heeft leren kennen en liefhebben, voeg ik daar graag nog een opmerking aan toe. Ik geloof dat de God van de Bijbel een God is van oordeel en afbraak, maar ook van hoop en toekomst. Het is de Heer zelf die zijn gemeente in die beweging bouwt en bewaart. Wat er ook gebeurt, Hij is erbij, en Hij zal altijd nieuwe wegen wijzen. Desnoods door het einde van een kerkgemeenschap heen. Als het volk van God het einde van de tabernakel in Silo, de beide tempels in Jeruzalem en van het Carthago van Augustinus heeft doorstaan, zal dat het einde van de gereformeerde wereld ook wel overleven.


Dat zal waar zijn! De kerk van Christus is niet van ons. Maar is het ook niet haast nonchalant om zó naar de diepingrijpende verschuivingen in onze kerkelijke en geestelijke wereld te kijken? Het gaat toch om zaken van 'eeuwig wel en wee'? Van hemel en hel? Het moet toch aan het hart gaan dat zo velen Gods verbond verbreken en volslagen de weg kwijtraken? Dan haal je daar toch niet als het ware je schouders bij op?
Er zal rekenschap en verantwoording van ons worden gevraagd hoe wij gestaan hebben in het proces van verwereldlijking en Godsverlating. Daar kan moeilijk achteloos mee om worden gegaan.


Van Bekkum

Na deze twee vooropmerkingen kom ik tot mijn verhaal. Eerst sta ik kort stil bij wat ik in Dekkers boek herken, en bij wat me verbaast. Om de hooggeleerde auteur in het tweede deel van mijn verhaal te eren met enige tegenspraak. Ik wil daarbij iets zeggen over Dekkers gebruik van de sociologie, over de duiding van de huidige vrijgemaakte theologie, en ten slotte over de vrijgemaakte spiritualiteit.

 

Herkenning en verbazing


Dekkers boek biedt een overzichtelijke presentatie van de gegevens en de tekening van de historische ontwikkeling van de vrijgemaakt-gereformeerde wereld. Wie geen vreemde is in Jeruzalem, zal veel herkennen. De beweging van kerkelijke geslotenheid naar openheid, de trends in de organisatievorming, en de onmiskenbaar aanwezige gevoelens van vervreemding en desoriëntatie van de laatste twee decennia. Wat Dekkers boek bovendien toevoegt is een mooie vergelijking met de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Het sterkst is de parallel tussen de geschiedenis van beide kerken op het terrein van de demografische ontwikkeling, de professionalisering van de kerkelijke organisatie, het meedoen in bredere maatschappelijke verbanden, en het loslaten van opvattingen die aanvankelijk als typisch gereformeerd werden gezien, bijvoorbeeld als het gaat over de maatschappelijke positie van de vrouw.

Evenals bij prof. Te Velde valt hier te noteren dat er geen ontkenning plaatsvindt van het feitenmateriaal dat dr. Dekker naar voren heeft gehaald.


Van Bekkum
Minder duidelijk zijn de overeenkomsten op theologisch gebied. Dekker heeft gelijk dat de pluraliteit in opvattingen toeneemt. Het is zeker ook zo dat vrijgemaakte theologen de laatste decennia veel thema’s bespreken die eerder in synodaal-gereformeerde kring opgeld deden: het beroep op een scheppingsorde in de ethiek, vraagstukken over de historiciteit van de Bijbel, de plek van christenen in de wereld, bevinding en geloofsbeleving. Logisch, want op precies deze terreinen weten de theologen uit beide kerken zich erfgenaam van spanningen of tekorten in de neo-calvinistische theologie van Kuyper en Bavinck. De antwoorden die vrijgemaakte theologen daarop geven, zijn echter anders dan die van hun eerdere gereformeerde collega’s. Inderdaad heeft zich het afgelopen decennium kerkelijke onrust voorgedaan rond de opvattingen enkele Kamper docenten. Maar zowel inhoudelijk als qua omvang gaat het hier m.i. om zaken van een andere categorie dan de discussies in de jaren zeventig over verzoening en Schriftgezag binnen de GKN.


Het valt dr. Van Bekkum toe te stemmen dat de ontwikkeling in vrijzinnige richting nog niet zover is voortgeschreden als dat het geval was aan het eind van het tijdperk in de synodale kerken. Tegelijk vertonen de halve of hele Schriftkritische opvattingen van dr. Paas, prof. De Bruijne, prof. Harinck en ook dr. Van Bekkum zelf, veel overeenkomst met die van de "eerdere gereformeerde collegae" in de GKN. In het vorige artikel hebben we daar m.b.t. dr. H.M. Kuitert enkele treffende voorbeelden van gegeven. Niet voor niets is er veel onrust in buitenlandse zusterkerken over deze zaken, met zelfs als exponent een officiële Vermaanbrief aan de komende generale synode. Er hoeft geen twijfel over te bestaan dat twintig jaar geleden uitspraken en opvattingen die nu vrijelijk worden gedebiteerd, tot kerkelijke procedures zouden hebben geleid.
In de kerken zelf is er (onderhuids) veel onrust over de ontwikkelingen. Maar deze is 'afgeknepen', door de synodes  zorgvuldig buiten beoordeling gehouden. Dat er op dit moment (voor zover bekend) geen officiële bezwaarschriften liggen komt enerzijds doordat zich een zekere moedeloosheid meester heeft gemaakt van velen die hun bezwaren niet zagen behandeld of gehonoreerd, en anderzijds door het nieuwe kerkrecht dat het onmogelijk maakt als bezwaarde broeder of zuster 'de kerkelijk weg' te gaan. Je kunt dan wel suggereren dat het allemaal wat meevalt maar er is veel spanning en moeite die vroeg of laat zijn uitweg zal zoeken.
Het is daarom te hopen dat de Vermaanbrief aan de komende generale synode aanleiding is wel uitspraken te doen over de zaken die al zo lang broeders en zusters verontrusten. Opdat we weten wat we aan elkaar hebben. 


Van Bekkum
Deze relativering wordt echter opgeheven door iets anders. Er zijn ook terreinen waar de verschuivingen in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in mijn waarneming sneller gaan en ingrijpender van karakter zijn dan Dekker suggereert. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de zondagsbesteding of het besef dat je niet alleen deel uitmaakt van een plaatselijke gemeente, maar ook van een kerkverband. 


Het stemt dankbaar dat dr. Bekkum hier oog voor heeft. Opmerkelijk is dat hij hier als voorbeeld de zondagsbesteding noemt. Het is hier nu niet de plaats  er uitvoerig over uit te wijden maar het begin van dit probleem begon wel met de besluiten van de synode van Leusden 1999 waar het rustaspect van het vierde gebod werd gestript. Met alle gevolgen van dien, inderdaad in de zondagsbesteding en bezoeken van de erediensten. Maar nog veel ingrijpender, het totaal ontkennen dat voor ons nog een vierde gebod geldt.


Van Bekkum
Mijn kinderen weten naar welk gebouw in Amersfoort hun klasgenoten zondag naar de kerk gaan. Maar het zegt hen weinig of dat een vrijgemaakt-gereformeerde kerk is, een doorsnee PKN of Bondsgemeente, een Nederlands-gereformeerde kerk of een evangelische gemeente. Niet het achterliggende principe of de stikker op de deur maakt in hun beleving het verschil, maar de sfeer en hoe ze worden aangesproken.


Eerlijk gezegd sta ik perplex. Hoe kan dit toch? Het gaat natuurlijk niet aan de gezinssituatie van br. Van Bekkum te bespreken maar hijzélf brengt de visie van zijn kinderen voor het voetlicht. Hoe kan het, is mijn vraag, dat kinderen van een van de docenten van onze universiteit kennelijk geen idee meer hebben wat er voor principiële verschillen bestaan tussen PKN, NGK, GKv en evangelische gemeenten. Wordt de leer van de Schrift dan niet meer onderwezen in het gezin, de kerk, de catechisatie en de gereformeerde school? Krijgen de kinderen geen inzicht meer in de kerkgeschiedenis zodat ze weten waarom ze gereformeerd (vrijgemaakt) zijn? Hoe de HERE heeft gewerkt in de geschiedenis van zijn kerk?
En heeft een gereformeerde kerk dan geen 'sfeer', worden daar de 'verbondskinderen' niet aangesproken op een wijze die ze begrijpen en die hun helpt hun levensweg te vinden achter Christus aan?
Als dit werkelijk het algemene beeld is van onze jeugd en jongeren dan is het niet moeilijk te voorspellen dat het met nog één generatie te gaan, gedaan zal zijn met de vrijgemaakte kerken en wordt Van Bekkums "einde van de gereformeerde wereld" wel erg snel werkelijkheid.
Of ligt Van Bekkum daar niet zo wakker van? Is dit wat hij al aan het begin van zijn toespraak bedoelde: Wat er ook gebeurt, Hij is erbij, en Hij zal altijd nieuwe wegen wijzen. Desnoods door het einde van een gereformeerde kerkgemeenschap heen?
Trouwens zat dat 'gemakkelijke einde' eigenlijk ook al niet in Te Veldes toespraak?


Van Bekkum
Al met al deel ik dus de drieledige conclusie van Dekker: (a) de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zijn onderhevig aan een ingrijpend veranderingsproces; (b) deze bewegingen lopen deels parallel met eerdere ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland; en (c) de vraag rijst of het verlies aan identiteit dat hiervan het gevolg is, op den duur niet zal leiden tot verdwijning van deze kerken.


Opnieuw bevestiging dus van de betrouwbaarheid van Dekkers onderzoek en waarnemingen. Niemand kan het nog ontkennen. Tegelijk is het elk keer als je het leest en bevestigd ziet, een steek in je hart.


Van Bekkum
Tot zover de herkenning. Nu mijn verbazing. Dekker werpt een terechte vraag op. En hij geeft ook een antwoord. Sterker nog, hij schrijft ernaar toe. De vrijgemaakte kerken zullen seculariseren en oplossen. Ik kan het volgen en er zit wat in. De sluipende modernisering onder invloed van welvaart en televisie heeft meer bijgedragen aan veranderingen in gedrag en secularisatie dan welke theologie ook.


Als ik het goed zie, duikt hier Bonhoeffer weer op. Dekker & Harinck zijn hier aan het woord. Geloof en leven worden in (heel) belangrijke mate bepaald door 'de wereld' met alles wat zij te bieden heeft. En, zegt Van Bekkum, de theologie speelt daarin maar een heel bescheiden rol.
Zou het? Is het niet zo dat juist theologie zoals die uitgewerkt wordt in concrete prediking, catechisaties, pastoraat en pers, van niet te onderschatten betekenis is? Misschien moeten we het 'geestelijker' zeggen. Als het Woord overal wordt gebracht naar de bedoeling van de Heilige Geest dan is dat toch de allerbelangrijkste factor in het leven van Gods kinderen. Een kracht tot behoud!
Ik begrijp dus die bagatellisering van 'de theologie' hier niet. Het is toch juist de theologieën van een Kuitert, Baarda, Den Heyer die een ongekende revolutie in de synodaal gereformeerde kerken hebben veroorzaakt?
Misschien is het goed om nog eens wat meer te concretiseren met een paar voorbeelden.
We noemden al de schending van het vierde gebod door de synode van Leusden. De praktische gevolgen zijn toch allerwegen zichtbaar in zondagsheiliging en kerkverzuim?
Sinds de synode van Amersfoort 'de gebodsethiek' vervangen heeft door de 'stijlethiek van het koninkrijk' is er nauwelijks nog een rem op het aantal echtscheidingen en nemen die, samen met hertrouwen na scheiding, hand over hand toe.
Nadat het heilig Avondmaal werd opengesteld voor niet-kerkleden en niet-gereformeerden is bij velen het confessionele kerkbesef verdwenen en het grensverkeer met allerlei (ook niet-gereformeerde) kerken fors toegenomen.
Door allerlei theologische bespiegelingen over Genesis 1-11, het ontstaan van Israëls Godsgeloof, de vrouw in het ambt, de wonderen, is het geloof van de doorsnee kerkganger in de betrouwbaarheid en het gezag van de Schrift een vraagstuk geworden.


Er is veel meer te noemen. Maar laat duidelijk zijn dat de invloed van theologie en theologen niet moet worden gebagatelliseerd. De eeuwige vraagstelling Is het dat God gezegd heeft … berokkent ook in onze tijd veel zondige schade in Schriftverklaring en hermeneutiek.


Van Bekkum
Het is goed dat in beeld te hebben. Maar is dat het hele verhaal? De toon in Dekkers boek is uiteindelijk bijna fatalistisch. Een toon die overigens veel breder hoorbaar is als het over secularisatie gaat. Zonder eigen zuilen gaat de hele orthodox-christelijke wereld naar de knoppen, meent bijvoorbeeld Andries Knevel. Telkens weer verbaas ik me over deze omarming van de klassieke secularisatiethese. Waar is hier de cultuurhistorische inbedding van de data? Kan een theologische beoordeling achterwege blijven? Het lijkt mij sterk, en daarom schakel ik nu over op mijn tegenspraak.


Tegenspraak

Eerst over de sociologie. Volgens Dekker lopen de kerken leeg, omdat ze open zijn richting de samenleving. Secularisatie is de onontkoombare prijs die zich emanciperende christenen in een ontzuilde maatschappij betalen voor hun belangstelling voor en deelname aan de cultuur. Dat heeft nu ook de vrijgemaakten bereikt. Het ‘ja’ tegen de wereld dat ze altijd lieten horen, begint hen op te breken. Nu alleen de bevindelijk gereformeerden nog.

Deze gedachte is wat betreft de gereformeerde wereld voor het eerst getekend door de theoloog J. Hendriks in zijn proefschrift De emancipatie van de gereformeerden (1970). Hendriks schetst hoe de ‘kleine luyden’ zich vanaf 1880 ten doel stelden te emanciperen en de dominante groep te worden in de Nederlandse samenleving. Het sociaal-culturele isolement werd opgeheven en men kreeg macht. Maar – en dan komt het – het ideaal van de herkerstening van de samenleving werd nooit bereikt. Het eigenlijke resultaat van het halen van de nagestreefde doelen was dat de samenhang van de groep afnam en een proces van assimilatie werd ingezet. Een vermoeden dat in 1992 glorieus werd bevestigd in Dekkers De stille revolutie.


Nu valt niet te ontkennen dat deze analyse hout snijdt. Het is inderdaad mogelijk de moderne, ‘verzuilde’ Nederlandse samenleving vanaf 1850 in diverse groepen in te delen en die vanuit een sociologische invalshoek te beschrijven. Maar daar is niet alles mee gezegd. Veel christelijke organisaties werden niet opgericht vanwege een strategisch doel, maar vanuit verlegenheid. Men zag concrete ellende en vond dat daar iets aan gedaan moest worden. Of een kerkscheuring werkte zo frustrerend dat men niet anders kon dan zelf in een eigen organisatie verder gaan. Bovendien is het van belang inhoud en doel in onderling verband te bezien. Kuyper, de strateeg bij uitstek, tekent de gereformeerden inderdaad als de kern van de natie. Maar tegelijk was hij er diep van doordrongen dat een christen uiteindelijk vreemdeling is in een door ongeloof gedomineerde wereld. Zijn streven is dus niet zomaar een greep naar de macht. Dan mis je de achterliggende motivatie. Volgens Kuyper zijn de gekozen structuren altijd tijdelijk. Het gaat erom dat een christen ondanks de secularisatie moet blijven geloven dat de wereld Gods wereld is. Gelovigen in een kerkgemeenschap zijn hiermee meer dan een groep. Het zijn ook pelgrims, op weg naar een beter vaderland.


Met dat laatste zijn we van harte eens.


Van Bekkum
Maar, zo zal Dekker repliceren, die vlieger gaat nauwelijks op voor de kuyperianen. Die willen zo graag voor vol worden aangezien dat secularisatie als vanzelf toeslaat. Dat is deels waar. De sociologische toepassing van de secularisatiethese analyse werkt  hier zo goed, omdat ze aansluit bij inhoudelijke opvattingen van de grote groepen kuyperianen. Voeg daar de naoorlogse nadruk op ‘wederopbouw’, ‘vernieuwing’ en ‘vooruitgang’ bij, en het wordt begrijpelijk waarom in de tweede helft van de twintigste eeuw in veel kerkelijke kringen de verticale en eschatologische dimensie het geloof werd weggeduwd.


Zoals ik al eerder heb betoogd, dreigt voor vrijgemaakt-gereformeerden vandaag de dag iets soortgelijks. Waar het loslaten van de doorgaande reformatie – in feite een alternatieve wederopbouwtheologie – wordt beleefd als ‘vooruitgang’, worden de ramen en deuren al te gemakkelijk opengezet. ‘Zo strak zijn we immers niet meer’.
De vraag is alleen: is dit nu wat we vandaag meemaken? Zeker. Maar Dekker mist een aantal factoren die dat beeld nuanceren of zelfs tegenspreken.


Er zit nogal wat ja&nee in de laatste zinnen. Laat me proberen te begrijpen wat Van Bekkum bedoelt.
De secularisatiethese zegt dat christenen die de wereld voor Christus willen winnen zelf voor die wereld vallen en werelds gaan leven en denken. Ze willen immers graag 'voor vol worden aangezien'. In de synodale kerken werd dat proces van verwereldlijking nog versterkt door het afvallige denken van veel theologen. Bovendien moest er hard worden gewerkt na de oorlog en kwam ook daar door het christelijke leven in de verdrukking.
Voor ons vrijgemaakten geldt in deze tijd iets soortgelijks. Met hun 'doorgaande reformatie' wilden ook zij de wereld voor Christus winnen[3]. Maar velen zijn dat 'te eng' en 'te strak' gaan vinden, ze wilden graag voor vol worden aangezien en namen er afscheid van. En evenals bij de synodalen toen, worden er nu door hen (te) gemakkelijk allerlei openingen naar de wereld gebaand.
Zeker, zo is het, zegt Van Bekkum.  Tegelijk gaat hij nu dit beeld nuanceren en zelfs tegenspreken.
Laten we proberen hem te volgen in zijn betoog.


Van Bekkum
Vrijgemaakt-gereformeerden hebben nooit een echt machtsblok gevormd in de Nederlandse samenleving. Op dit punt is er geen sprake van verlies en hoeft het geloof ook niet te worden aangepast. Hoe dat precies doorwerkt, weet ik niet. Maar het lijkt me sociologisch van belang.


Bedoelt Van Bekkum in lijn met het vorige dat een machtsblok leidt tot aanpassing van het geloof? En omdat de vrijgemaakten nooit zo machtig in de samenleving werden als de synodaal-gereformeerden, hun geloof 'dus' niet híerdoor werd aangetast? Maar vervolgens is het voor Van Bekkum de vraag hoe dat dan weer (sociologisch) doorwerkt.
Nou ja, het speelt verder geen rol in het betoog van de spreker.


Van Bekkum
Een ander punt is de toegenomen diversiteit. Voor Dekker is dat het meest duidelijke bewijs van desintegratie. Dat zal deels kloppen. Maar hij meet de ontwikkeling mij te veel af naar de maatstaven van de voorbije rationele massacultuur met haar sociale codes. Terwijl je de ontwikkeling ook anders kunt duiden. Kleine, traditionele kerken spelen relatief gemakkelijk in op de huidige netwerksamenleving en belevingscultuur. Daardoor verandert de aard van de onderlinge binding, mensen worden pragmatischer en de diversiteit neemt toe. Maar dat wil niet zeggen dat men zich minder aan elkaar verbonden voelt. Sterker nog, de onderlinge verschillen – waar vrijgemaakten behoorlijk aan moeten wennen – kunnen ook de ogen openen voor het feit de gelovigen vooral in Christus aan elkaar gegeven zijn. Samen zijn we vreemdelingen in deze wereld. Heel bijzonder! En van daaruit gaan we elk weer het volle leven in.


Het is haast een adagium geworden: verschil in de leer, één in de Heer. Je hoort het voortdurend en  ziet het ook weer in deze toespraak. Constateert Dekker steeds meer verwijdering wat opvatting en levenspraktijk betreft en concludeert hij daaruit desintegratie, van weeromstuit wordt dit door degenen die hierin meegaan en een belangrijke voortrekkersrol spelen, positief geduid: juist zulke "kleine traditionele kerken" met hun leiders zijn flexibel en kunnen gemakkelijk mee. Precies: oliemannetjes.
En dan toch verbonden voelen? Hoe komt het dan dat een andere hoogleraar[4] her en der lezingen in het land houdt over onverbondenheid en de noodzakelijke bestrijding daarvan? Nog op het congres Kerk, tussen mensen en muren werd een aparte workshop aan dit onderwerp gewijd. Mijn indruk (ik was er bij) was bepaald niet dat de aanwezigen het maar een onzin-onderwerp vonden. Integendeel. En wie de bloeiperiode van de gereformeerd-vrijgemaakte kerken heeft meegemaakt weet en voelt toch hoe de onderlinge band verslapt, soms geheel verdwenen is? Velen hebben gewoon niets meer met 'vrijgemaakt'. Hebben fijne zelf gevonden contacten, bijvoorbeeld bij de vrije baptisten of evangelischen. Kerken, confereren en bezoeken mannen- en vrouwendagen bij voorkeur interkerkelijk georiënteerd. En dat wordt ook toegejuicht.[5]
Ik geef het Van Bekkum toe,  als (nog) gereformeerd-vrijgemaakte moet ik er heel erg aan wennen dat we niet meer één zijn wat betreft de inhoud van het (gereformeerde) geloof. Eerlijk gezegd, wil ik daar ook niet aan wennen. De Schrift is er duidelijk genoeg over dat de eenheid van Gods kinderen niet alleen maar bestaat elkaar vinden in een lieve Jezus, ik chargeer maar even. Jezus Christus is Heer van alle gelovigen, en ze vinden hun eenheid in deze Koning én zijn Woord. Of niet.


Het hoort voor vrijgemaakte oren heel vertrouwd Van Bekkum te horen zeggen dat we samen vreemdelingen in de wereld zijn. Maar tegelijk klinkt het ook zo paradoxaal van deze docent van onze universiteit. Want als er iets is gebeurd de laatste jaren dan is dat het wegtheologiseren van vreemdelingschap op aarde. In al de kwesties die speelden en nog spelen is steeds een aspect  het verschil met de wereld uit te wissen, de wereld niet van je te vervreemden. Of het nu gaat om zondagrust, echtscheiding, hertrouwen na scheiden, over sex voor het huwelijk, homoseksualiteit of geloven van  wonderen en een schepping van zes dagen, we willen allemaal graag geaccepteerd en voor vol worden aangezien door onze ongelovige omgeving.  
Laat ik nog één zaak noemen die brandend actueel en voor ieder herkenbaar is: de vrouw in het ambt. Wat is een doorslaggevend argument van velen? Dat we als kerk het eigenlijk niet kunnen máken een andere opvatting te hebben over de taak van man en vrouw dan die gebruikelijk in de wereld. Een paar citaten:


"Persoonlijk kan ik niet volgen waarom de scheppingsorde ruimte biedt aan vrouwen in alle maatschappelijke posities en niet in de kerk[6].

"De kloof tussen het maatschappelijke functioneren van vrouwen en het kerkelijke spreken over de man-vrouw verhouding wordt in onze westerse cultuur steeds groter. En als westerse vrouw voel ik deze toenemende spanning natuurlijk wel. Naar mijn overtuiging hebben we de spanning gedeeltelijk willen wegnemen door Paulus' verbod op onderwijs en gezag voor vrouwen tot de kansel en de kerkenraad te beperken. Maar daardoor is het eigenlijk nog meer gaan wringen. Voor Paulus en Petrus golden dit soort zaken juist binnen een groter maatschap­pelijk kader."[7]


Niet alleen willen wij het vreemdelingschap niet meer, maar dubbelop, we willen ook niet dat de wereldse mens zich vreemdeling voelt in onze omgeving. Wat haalt men niet allemaal uit de kast om de gelovige en zijn evangelie aanvaardbaar en aangenaam te maken voor de 'man van de wereld'. Hele erediensten worden er voor op de kop gezet.   


In de bloeitijd van de vrijgemaakte kerken wist men zich tegelijk echt vreemdeling in de wereld en greep men tegelijk tal van mogelijkheden aan om gestalte te geven aan de zeggenschap van Christus als Koning van deze wereld. Lees de toespraken van een broeder als P. Jongeling toen hij in de Tweede Kamer zat[8]. Daar zie je een levend voorbeeld wat het betekent 'in maar niet van de wereld' zijn. Die zich niet schaamde Gods wet expliciet te noemen als het ging om allerlei zaken in het leven van de burgers. Je ziet het ook nog in het optreden van een Tweede Kamerlid als Van der Staay (SGP).  
Maar in deze tijd moet politiek veelal besmuikt, de insteek is vooral argumenteren vanuit 'het nut voor iedereen'. Zelfs de grondslag die jarenlang als vaste fundament van tal van organisaties gold is niet meer veilig voor revolutionaire slopers. We moeten in plaats vanuit een grondslag, meer werken vanuit een perspectief, zegt men; een gezamenlijk doel formuleren en daarbij mensen zoeken te vinden.[9]


Ja, het volle leven in, zegt Van Bekkum. Opgewekt maar weer verder, voegt prof. Te Velde er aan toe. Maar wat is 'volle leven'? Het Bonhoeffer/Dekker/Harinck leven? Wat is dat precies voor een leven? En wat voor bagage nemen we daarin mee?


Van Bekkum
Daarmee kom ik bij het tweede onderwerp van mijn tegenspraak, de duiding van de huidige vrijgemaakte theologie. Dekker is er uiterst summier over. Hij signaleert alleen dat de professionalisering van onderwijs en onderzoek die in de jaren zeventig en tachtig in Kampen werd ingezet, zich krachtig doorzet. Praktische keuzes overheersen in de samenstelling van het curatorium, het aanvragen van subsidie en het aanstellen van onderzoekers.


Het is jammer dat Dekker niet verder kijkt. Want daardoor mist hij een inhoudelijke ontwikkeling die zich voordoet, en die zich gemakkelijk laat illustreren aan de hand van de thema’s die ik eerder al noemde.

Op het oog hebben de scheppingsethiek van Hans Schaeffer, de politieke theologie van Ad de Bruijne en de studie naar het ‘zijn in Christus’ van Hans Burger weinig met elkaar te maken. Maar wie beter kijkt, ziet een verband. Alle drie hernieuwen ze de eigen neo-calvinistische traditie, alleen dan in een beweging van de wereld af, en naar de kerk toe. Wie het huwelijk met een beroep op de schepping wil handhaven of als christen effectief politiek wil bedrijven, moet allereerst beseffen burger te zijn van het Rijk van God. En ons leven bestaat in stukwerk. Maar in Christus zijn we nu al meer dan overwinnaars.
Naar analogie van Klaas Schilder is de nieuwere Kamper theologie bezig een open, maar duidelijk gereformeerde variant te creëren van de zogenoemde wending naar de kerk. Ik weet het, veel critici beweren het tegendeel. Maar het is echt zo. Om Johan Cruijff te citeren: je ziet het pas, als je het doorhebt.


'Wending naar de kerk'? 'Beweging van de wereld af, naar de kerk toe? Wat bedoelt Van Bekkum precies? Wat is die Nieuwere Kamper Theologie? Hernieuwen/vernieuwen door theologen betekent, zo leren we uit de kerkgeschiedenis van de afgelopen decennia, vaak Umdeuting, nieuwe inhouden geven aan oude begrippen en termen die haaks staan op de oorspronkelijke betekenis. Wat betekent het dan als neo-calvinisme (ook al een nieuwe invulling van Calvinisme!) omgewerkt wordt tot en dubbelnieuw calvinisme? Is er dan nog wel iets over van het echte Calvinisme, dat zich bond aan Gods Woord en dat belijnd beleed in de Confessies?


Nu is een boekpresentatie natuurlijk geen conferentie waarin theologieën uit de doeken worden gedaan. Toch lijkt het me van groot belang dat duidelijk(er) wordt wat deze trio-theologie nu precies voorstelt en wil. Misschien is het goed te trachten daar iets van weer te geven. Ik doe dat naar aanleiding van een discussie in Radix[10] tussen prof. dr. A.L.Th. de Bruijne en prof. dr. H.G. Geertsema[11] over het onderwerp Kerk en politiek in het licht van het koninkrijk van God. In het kader van dit artikel kan dat maar beknopt zijn en alleen de hoofdlijnen geven. In elk geval kunnen De Bruijnes opvattingen de richting verduidelijken waarin de Nieuwere Kamper Theologie denkt te koersen.


Politieke theologie


Kernpunt van de politieke theologie die prof. De Bruijne voorstaat, is dat hij meent dat het Koninkrijk van God of het Koninkrijk der hemelen een politieke karakter heeft. D.w.z. het Koninkrijk is een aanduiding van een werkelijke samenleving met structuren en instellingen waarover God als Koning regeert en de gelovigen de onderdanen vormen. Ooit was het oude Israël "een oudtestamentisch voorgestalte" van zo'n samenleving met een land, een volk en God als Koning gerepresenteerd door de Israëlitische vorsten.


Maar dit koninkrijk raakte in verval. Dan komt Christus als de nieuwe Koning die Israël zal herstellen. En niet alleen Israël maar alle volken zullen zich aan Hem onderwerpen. Zo komt er bij de wederkomst een nieuw echt Koninkrijk dat alle aardse opeenvolgende rijken zal "aflossen". Het Koninkrijk der hemelen is dus geen metafoor, geen symbolische aanduiding van Gods huidige regering over deze aarde maar een werkelijke samenleving met alle kenmerken van dien. Het is een "toekomstige werkelijkheid". Want er is immers nu nog geen land waarover Christus regeert.  Zijn verstrooide volk vormt geen aardse samenleving en moet nog bevrijd en verzameld worden. Dat volk heeft zijn burgerschap in de hemel. En de koning, Christus, heeft wel de hemeltroon bestegen maar zijn koningschap is nog verborgen op aarde. Alleen met geloofsogen is Hij en zijn hemels Jeruzalem te zien.

De Bruijne vindt dat zijn opvattingen passen bij de leer van de twee aeonen[12], een oud en een nieuw 'tijdperk'. Het nieuwe aeon begon niet met de eerste komst van Christus maar start pas bij zijn wederkomst. Het Koninkrijk, dat al klaar ligt, nadert maar het is er niet eerder dan bij de wederkomst.
In de tussentijd moeten christenen hun prioriteit zetten op het verzamelen van burgers voor het toekomstige rijk en zelf alvast beginnen te leven volgens de stijl van het Koninkrijk. Dat kost strijd.  Geen strijd om door christelijk handelen in het publieke en politieke leven iets van het Koninkrijk te realiseren maar om stand te houden tegen verleidingen.


Wat betekent dit voor de kerk? Volgens De Bruijne vormt de kerk een bevolking-in-wording voor het toekomstige rijk. Deze gemeenschap zal straks alle volken, culturen en samenlevingsverbanden omvatten. Omdat de kerk zo allesomvattend is past ze dus in geen enkele structuur in het aeon, het tijdperk tot aan de wederkomst. De unieke gemeenschap die in Christus' liefde alle sociale en politieke grenzen overstijgt is nu al zichtbaar in de wereld. Volledige loyaliteit met wat in de wereld als algemeen goed aanvaard wordt zal dus ontbreken. Toch moet de kerk zoveel mogelijk zonder te irriteren zich schikken in de bestaande burgerlijke samenlevingen want de kerk heeft deze nog nodig.


Het gebruik van machtsmiddelen als wetgeving en geweld gericht op de vermeerdering van de  invloed van de kerk of bevordering van Gods Koninkrijk, moet worden afgewezen. Het gaat er om de eigen omgeving lief te hebben en goed te doen. De kerk mag de samenleving niet destabiliseren maar moet zich juist aansluiten bij de situatie waarin deze verkeert. Zij moet niet wetgeving of ander politieke instrumenten gebruiken om het goede van het Koninkrijk of gehoorzaamheid aan Gods geboden op te leggen.


De Bruijne sluit zich duidelijk aan bij doperse opvattingen. Hij geeft dat ook aan. Hij ziet in hun theologie vier kernen:

  1. Het christelijke streven naar politieke macht wordt afgekeurd. Hetgeen het evangelie goed noemt mag niet met politieke middelen doorgevoerd worden in een samenleving. Dat is in strijd met de stijl van vrede en geweldloosheid die Christus' regering kenmerkt. Deze sluit niet alleen politioneel en militair geweld uit maar ook wetgeving waarin christelijke waarden worden opgelegd.
  2. 'Rijk van God' is geen metafoor, een symbolische aanduiding van een geestelijk rijk, maar een politieke werkelijkheid. Daarom kunnen aardse politieke orden en Gods rijk niet harmonieus samengaan. Alle aardse politiek moet dan immers het veld ruimen.
  3. De kerk is de 'samenleving van de toekomst'. Zij vormt niet één van de instituten binnen de huidige samenleving, maar is het begin van de samenleving naar de stijl van Gods koninkrijk.
  4. De politieke werkelijkheid van Gods rijk is eschatologisch, d.w.z. deze zal pas met de wederkomst op aarde neerdalen. Nu domineren kruisdragen en martelaarschap.

De Bruijne erkent dat gereformeerden al deze aspecten van de doperse leer weerspraken. Hun kernbezwaar betreft het daarin besloten dualisme. Dat is de tegenstelling tussen Gods verlossingswerk en de geschapen werkelijkheid. Natuur en genade gaan niet samen, volgens de dopersen. Echter op grond van Romeinen 13 bijvoorbeeld, meenden gereformeerden dat politieke macht en geweld wel in dienst van God kunnen staan.
Ook De Bruijne verwerpt het dopers dualisme. Toch kiest hij positie vóór de genoemde kernen van opvatting. De doperse optie heeft "enkele basale Bijbelse noties beter bewaard dan de gereformeerden", schrijft hij. Hij probeert dat ook te laten zien met opvattingen in de Vroege Kerk. In de huidige post-christelijke tijd wordt evenals toen opnieuw de principiële disharmonie tussen kerk en publieke samenleving ervaren. Het doperse denken kan daarin helpen om klassieke katholieke inzichten te herwinnen.

Wel wil De Bruijne niet weten van de doperse "hermeneutiek van gelijktijdigheid". Dopersen blijven opereren vanuit de situatie van het Nieuwe Testament. Jezus zou nu rechtstreeks nagevolgd kunnen worden alsof we niet in een andere tijd leven.

De Bruijne pleit daarentegen voor een contextuele hermeneutiek die zich bezint op de publieke verantwoordelijkheid van kerk en christenen in een situatie die het Nieuwe Testament niet kende. Zo kunnen nieuwe wegen worden gevonden die een zegen betekenen voor de samenleving en deze mogelijk saneren, haar cultuur transformeren en politieke instituties vernieuwen.


Wat blijft er zo nog over van de roeping van kerk en christenen m.b.t. publieke en politieke verantwoordelijkheid? De Bruijne stelt dat het hun taak is een begin te maken met de stijl van het Koninkrijk, leven in de nieuwe schepping en zo getuigen van het komende rijk. Daarbij gaat het niet om opzettelijke maatschappelijke relevantie.
De kerk moet zich profetisch uitspreken over concrete thema's uitmondend in een missionair appel. En dat niet om de bestaande samenleving te hervormen tot een vorm van het Koninkrijk. Wel is het haar taak regeerders en autoriteiten creatief aan te spreken op onderwerping aan Christus.

De koninkrijksstijl van de kerk kan zegenrijk en indirect sanerend inwerken op de samenleving. Haar inzichten en unieke kennis over God kan zij inzetten waar de samenleving vastloopt. Daarbij gaat het niet om het behoud van de aarde of een streven naar een betere wereld. Maar ze kan bijdragen aan burgerschap, publieke normen en deugden bevorderen, zorgen voor samenbinding en zingeving. Zolang de kerk zichzelf niet hoeft te verloochenen moet zij zich schikken in de bestaande structuren en daarbinnen goed doen.   

 

De publieke roeping van de kerk betreft ook de politieke orde. Maar de verantwoordelijkheid is beperkt. Het eeuwig Koninkrijk nadert immers. Christelijke politici moeten geen universele koninkrijksnormen willen realiseren. Ze moeten bescheiden zijn, bescheidener dan ambities van anderen. Zij moeten gespitst zijn op de bestaansmogelijkheden van de kerk en ruimte voor het evangelie. En Gods royale geduld met de ongelovige wereld weerspiegelen. Christelijk gekleurde wetgeving en beleid die leiden tot instabiliteit, zijn onverstandig.
Deze opstelling geeft ook meer ruimte aan compromissen. Compromissen zijn aanvaardbaar zolang er niet "actief kwaad" voor moet worden gedaan. Immers de wereld beweegt zich toch onontkoombaar in de verkeerde richting. Hooguit kan dat proces wat worden vertraagd.

Christelijke politiek is politiek van christenen. Dat is ook mogelijk in andere partijen. Daarom is christelijke partijvorming een praktische vraag en afhankelijk voor de situatie. Soms is partijvorming nuttig maar de doelen moeten beperkt blijven tot het hier en nu.

 

Tot zover een beknopte weergave van prof. De Bruijnes politieke theologie[13].

 


Het is hier nu niet de plaats om uitgebreid in te gaan op dit onderdeel van de Nieuwere Kamper Theologie. Maar het kan wel duidelijk zijn dat deze een duidelijke breuk betekent met belangrijke gereformeerde opvattingen rond het Koninkrijk der hemelen, onze positie op aarde en onze roeping.

Een kleine illustratie, zo uit de dagelijkse praktijk. In de GKv kerkbode van 19 april jl. schreef mevrouw S. van der Graaf, lid van de Provinciale Staten van Groningen namens de ChristenUnie over Behoud van kleine scholen. Zij eindigt haar artikel met:

Samen met leerlingen, ouders en docenten, maakt de CU zich er sterk voor dat scholen die investeren in de bouw van Gods Koninkrijk, bestaansrecht blijven behouden en toekomstperspectief wordt geboden. Dit grote werk kan ook op kleine scholen worden verricht.  


De bouw van Gods Koninkrijk. Ja, zo dachten, geloofden en beleden we altijd. Maar sinds de theologie van De Bruijne moet dat verleden tijd zijn. 'Bouwen van Gods Koninkrijk' kan niet in deze aeon. Dat Koninkrijk komt immers pas bij de wederkomst? De Bruijne heeft afgerekend ("hernieuwd", zegt Van Bekkum) met de "gangbare gereformeerde visie op het koninkrijk van God" en ook met "de neocalvinistische subtraditie van Klaas Schilder". Dat heeft grote consequenties voor de opstelling en arbeid van christelijke politici. Even kort door de bocht: waarom zouden zij zich nog zo druk maken over allerlei ontsporingen in de moderne samenleving als er voor deze wereld toch geen 'universele en antirevolutionaire normen'[14] zijn? Sterker nog, irriteer deze niet met een 'belerende' gereformeerd vingertje, zo suggereert De Bruijne.

M.i. ondermijnt deze politieke theologie in sterke mate partijvorming zoals tot stand gekomen is in de ChristenUnie en Staatkundig Gereformeerde Partij. Als het dan nog zinvol wordt geacht politieke arbeid te verrichten dan past dat waarschijnlijk beter in het kader van het CDA.   

Wellicht is het goed in dit stadium al enkele broeders aan het woord te laten uit die 'neocalvinistische traditie'. Want de leer van Gods koninkrijk is diep verankerd in ons geloof. Het verlaten daarvan heeft grote gevolgen.

 

Prof. dr. L. Doekes in Komende in heerlijkheid

"In Hem, de Zoon van God, is het koninkrijk Gods gekomen. Hij toont zijn macht in de genezing van zieken. Zelfs de boze geesten zijn Hem onderworpen. Wanneer zijn tegenstanders zeggen: die macht heeft hij door zijn contact met de duivel, dan reageert Christus met een scherpe waarschuwing tegen godslastering, en Hij voegt er aan toe: wanneer Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het koninkrijk Gods over u gekomen. Zo is Hij lichamelijk present, zichtbaar en hoorbaar en tastbaar, als de levende vervulling van het getuigenis der vroegere profetie. () Zo heeft het koninkrijk van God en van Christus nu zijn plaats in deze wereld. Het heeft ook zijn historie: het breekt zich baan in de weg van een hevige strijd tussen het licht en de duisternis. Kinderen van het koninkrijk der hemelen worden uitgeworpen in de buitenste duisternis, omdat zij in Christus niet hebben geloofd. Maar vele anderen komen van oost en west om hun plaats te ontvangen met Abraham en Izaak en Jakob in het hemelse koninkrijk. Zij hebben Jezus Christus leren kennen en liefhebben als de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde, en daarom zeggen zij: 'Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor God en zijn Vader gemaakt -Hem zij de heerlijkheid er) de kracht tot in alle eeuwigheden' (Openb. 1:5-6)." (p198)

 

"Hoe kan iemand in ernst volhouden, dat Christus zijn koninklijke heerschappij niet uitoefent? Men wijst wel op de feiten, om te zeggen: ieder kan zien dat satan op aarde de macht heeft. Maar dan wordt daarbij niet in rekening gebracht, hoe het Lam de Hem gegeven macht in de hemel en op aarde uitoefent door het openen van de zegels van de boekrol: Hij doet Gods oordelen losbreken, en de machten van dood en verschrikking stuiven over deze wereld heen. Ook in die plagen openbaart zich de heerschappij van het Lam! Alleen het geloof in deze openbaring van Gods Woord geeft ons open ogen voor zijn koninklijk regiment in de wereld van deze tijd." (p201)


Dr. H. Bouwman in Gereformeerd kerkrecht I

Ook Christus trad op met de prediking des koninkrijks. Dat koninkrijk is niet alleen een toekomstig goed, zoals Schmoller en anderen hebben geleerd, maar het is een tegenwoordig (Matth. 11:12; 12:28; Marc. 1 : 14, 15; 10 : 15) en een toekomstig goed (Matth. 7 : 21; 9:27; 26 : 19). Het koninkrijk is er, zodra de koning er is. In Christus is het koninkrijk Gods reeds op aarde gekomen (Matth. 12 : 28). Maar wijl zijne koninklijke heerlijkheid nog wacht op zijne verheerlijking, en het koninkrijk des Vaders niet anders zijne voltooiing ontvangen kan dan door de barensweeën van het gericht over de zonde heen, verbindt Jezus de komst van het Godsrijk met het jongste gericht en met de zaligheid in het huis des Vaders (Luc. 9 : 27 ; Matth. 26:29). Het koninkrijk Gods komt met Jezus' komst in het vlees (Marc. 1 : 15), het komt door zijn lijden en sterven, door zijne overwinning over satan en zonde, maar het is eerst voltooid, wanneer Jezus wederkomt om te oordelen, en alle macht en kracht aan Christus onderworpen is. In dat koninkrijk, zoals het hier op aarde openbaar wordt, worden heerlijke weldaden, door Christus verworven, geschonken en genoten: vergeving van zonden, gerechtigheid, leven, wedergeboorte, gemeenschap met God, blijdschap en troost te midden van strijd en ellende, de troost, dat Gods volk het eigendom des Heeren is en dat alle dingen medewerken ten goede (Matth. 18:3; Marc. 1 : 15; Joh. 3 : 3). De onderdanen van dat koninkrijk zijn zij, die gaarne den wil des Vaders doen, die afhankelijk van God wensen te leven, de armen van geest, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (Matth. 5 : 3—6; 9 : 11, 13; 11:5, 28—30 ; 21 : 31; Luk. 18 : 14; 19 : 10). En aan deze onderdanen wordt beloofd volkomen verlossing, eeuwige vrede en vreugde onder Jezus' hoede in de zalige weelde van het toekomstig hemelrijk (Matth. 5 : 12; 20 : 1—7; 24 : 45, 46).


Het koninkrijk Gods is dus niet een politieke, maar een geestelijke heerschappij. De wijze van ingang in het koninkrijk is geestelijk; daarvoor is nodig: wedergeboorte, bekering honger en dorst naar de gerechtigheid, terwijl ook de weldaden, daarin genoten, geestelijk zijn. Ook bij Paulus komt het koninkrijk Gods voor als een heerschappij, die reeds thans bestaat, en in de toekomst heerlijk openbaar wordt. God heeft de gelovigen „getrokken uit de macht der duisternis en overgezet in het koninkrijk van den Zoon zijner liefde" (Coll. 1 : 13; Gal. 1 :14). De goederen des koninkrijks, rechtvaardigheid, vrede en de volheid van de beloften Gods worden thans reeds den gelovigen geschonken (Rom. 14 : 17; 1 Cor. 4 : 20; 6 : 9; Gal. 5: 21, 22; Ef. 5 : 5); Christus maakt de zijnen reeds thans priesters en koningen (Op. 1 : 6), zij hebben hun vaderland boven, zijn met Christus gestorven, begraven, opgestaan en medegezet in den hemel (Rom. 6 : 30; 8 : 24, 25 ; 2 Cor. 1 : 22; 5 : 5; Ef. 2 : 6) en zullen eenmaal met Abraham, Iza&k en Jakob aanzitten aan den maaltijd des Lams.


Er is verband tussen het koninkrijk Gods en de kerk. Want de kerk is een vergadering van gelovigen, een geestelijk huis, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten (Ef. 2 : 19—22; 4 : 16). Zij is een vergadering van gelovigen, een gemeenschap van heiligen, aan wie het koninkrijks Gods en al zijne weldaden beloofd wordt (Luk. 22 : 29; Ef. 1 : 5, 11). De kerk is het strijdend leger, waardoor de Heere zijn koninkrijk laat komen (Op. 12 : 10). De doop wordt met beide in verband gebracht. Johannes en Jezus traden beiden op met de prediking van het Evangelie des koninkrijks, en bedienden beiden den doop als het teken en zegel van de prediking van het koninkrijk der hemelen (Marc. 1 : 15 ; Matth. 3 : 11 v.; Luk. 3 :3 v.; Joh. 1 : 26 v.). Er is dus verband tussen kerk en Godsrijk, beide hebben één Heer en één Koning, beide hebben dezelfde onderdanen, maar zij mogen toch niet worden vereenzelvigd, zoals de Roomse kerk doet, die de georganiseerde kerk opvat als het rijk Gods, en alle zaken van het natuurlijke leven, kennis, wetenschap, kunst, tronen, machten en krachten, aan de kerk onderwerpt.') Het Godsrijk is naar de H. Schrift een rijk, waarvan God Koning is. Als schepper, onderhouder en bestuurder is God Koning over al wat bestaat. Alle gezag daalt van Hem af. Gods heerschappij beperkt zich niet tot den mens en het menselijk hart, maar omvat alle ding, het heden en de toekomst. Doch door de zonde kwam storing in de harmonie. Het schepsel moet wel buigen onder God, wijl God is de almachtige, maar de mens doet dit niet gewillig, en de harmonische gang, de normale samenstemming wordt niet gevonden. Doch met Christus' komst begint het grote proces, om Satan zijn macht te ontroven en zijne werken te verbreken (1 Joh. 3 : 8), en de verstoorde harmonie te herstellen. Door zijn lijden en sterven." (p56v)

 

Prof. dr. J. van Genderen en prof. dr. W.H. Velema in Beknopte Gereformeerde Dogmatiek

Een van de voornaamste motieven om het koninkrijk van God en de kerk tegenover elkaar te stellen, is de gedachte, dat het evangelie van het koninkrijk, dat Jezus verkondigde, alleen betrekking heeft op het toekomstige koninkrijk. Wie echter ziet, dat het rijk van God er volgens de evangeliën nu al is als de genadige heerschappij van God in Christus, acht die tegenstelling onverantwoord. Er is zelfs een directe relatie tussen het koninkrijk en de kerk.

Het is onjuist, wanneer men de kerk met het koninkrijk vereenzelvigt, zoals dat in het verleden dikwijls gebeurde. Het koninkrijk van God omvat veel meer dan de kerk. Wij mogen echter ook niet zeggen, dat de kerk het koninkrijk vervangt, omdat Jezus, die kwam om het koninkrijk te brengen, alleen de kerk overgehouden zou hebben. Dat is een miskenning van het 'blijvend eschatologisch perspectief, dat de kerk in haar verwachting en in haar dienst aan alle zijden omringt' (Ridderbos, 1950, 307).

 

Het koninkrijk van God is het messiaanse koninkrijk. De gemeente van Christus is het volk van de messias. De messias heeft een volk, dat Hem toebehoort, en Hij is gekomen om zijn volk te redden van hun zonden (Mat. 1:21). De messias heeft ook een gemeente, die Hem toebehoort, en Hij zal zijn gemeente bouwen (Mat. 16:18). Hij zegt tot zijn discipelen, dat het hun Vader behaagd heeft aan hen het koninkrijk te geven (zie Luc. 12: 32). Samenvattend merkt Ridderbos op, dat de kerk in allerlei opzicht door de openbaring, door de voortgang, door de toekomst van het koninkrijk Gods omstuwd en gedreven wordt." (p617v)

 

G.P.L. van der Linde in Bezield verband (Opstellen aangeboden aan prof. J. Kamphuis bij zijn 25 jaring ambtsjubileum als hoogleraar aan de TU Kampen.)

"Die koninkryk van die hemel is naby; so naby in die persoon van Christus en sy dissipels as prototipe van die Kerk en vanaf pinkster in die Kerk self, dat Hy aan die Fariseërs kon sé: die Koninkryk van God is onder julle (of in julle midde). „Die koninkryk is - volgens prof. Tjaart van der Walt — in die Persoon, woord en werk (dus ook in die kerk) van Jesus reeds teenwoordige werklikheid... Die toekoms het reeds begin hede word — reeds begin, maar ook slegs begin. Wat in die hede gebeur, is teken van die toekoms - maar dan teken in die gelade sin waarin dit (ook) by die Sinoptici gebruik word met die wesenlike band tussen teken en betekenende saak: wat gebeur (die teken) kan enkel verklaar word vanuit die betekenende saak ,..". Die Kerk en koninkryk van die hemele kan daarom nie vereenselwig word nie. Die Kerk is net teken daarvan, maar as teken laat dit ook reeds iets van die realisering daarvan sien; hoewel dit nog voltooi moet word . In die Kerk word op aarde vooruitgegryp na wat sal wees na die wederkoms.

Die Kerk is die georganiseerde burgers van die Koninkryk van die hemele in hierdie wereld en daarom, volgens prof. L. Floor, „die domein waar Christus domineer, die magsgebied waarin Christus alle mag uitoefen ... Dit beteken dan dat daar iewers in die wêreld al 'n ruimte is, 'n gebied, 'n terrein waarbinne die heerskappy van Christus al sigbaar is, naamlik in die kerk ... Christus heers, Hy regeer hoofde, harte, hande". In die sin is die Kerk openbaring van die Koninkryk van die hemele in hierdie wêreld. Dit is egter tegelyk, deur die opdrag om 'n sout vir die aarde en 'n lig van die wêreld sowel as 'n stad op 'n' berg te wees, 'n instrument waardeur dit teken en so openbaring van die Koninkryk van die hemele kan bly. Aan die Kerk is die sleutels van die hemelryk gegee. Christus gebruik sy Kerk om sy kerk te vergader; om sy burgers uit die wêreld te roep en te versorg in die wêreld.

Die Kerk is as teken, anders as die Koninkryk van die hemele, daarom net eie aan hierdie bedeling. Dit dui aan hoe naby die Koninkryk van die hemele is en verdwyn as die koninkry kom - die teken verdwyn as die betekenende saak verskyn."( p130v)

 

Tot zover een aantal willekeurig gekozen citaten die kunnen laten zien hoe ons gereformeerde geloof m.b.t. het Koninkrijk der hemelen verankerd is in de Schrift. En ook hoever prof. De Bruijne zich op dit punt daarvan verwijderd heeft.

Naar mijn overtuiging komt zijn politieke theologie

  • komt in conflict met de leer van het Koninkrijk der hemelen in de Schrift;
  • staat op gespannen voet met de gereformeerde belijdenis, o.a. HC 31, 48, NGB art. 36;
  • betekent een breuk met de gereformeerde visie op de roeping van christenen op het publiek terrein;
  • betekent de doodsteek voor principieel christelijke partijvorming;
  • maakt weerloos tegen (verdere) doperse dwalingen.
  • vormt een stimulans voor een nieuwe 'doorbraak' in de politiek;

Eigenlijk zie je in De Bruijnes theologie een stuk van Dekkers doorgaande revolutie bevestigd. Ook hier wordt (weer) een belangrijke steen uit het gereformeerde geloofsgebouw gewrikt. Ik hoop in het nieuwe seizoen gelegenheid te hebben om daar dieper op in te gaan. En op de consequenties van deze nieuwe leer voor ons geloofsleven.


 

Het is hoog tijd om de draad van de toespraak van dr. Van Bekkum weer op te pakken. Van Bekkum stelde dat in Kampen een wending naar de kerk plaatsvindt.  Dat blijkt inderdaad uit de politieke theologie van De Bruijne. Maar die betekent tegelijk een terugtrekken uit de wereld – wel niet zo rigoureus als het doperdom dat doet – maar toch onmiskenbaar en voor zover het opportuun is. Christus regeert immers niet over deze wereld?
Maar m.i. miskent diese Wende Christus' regeermacht over de schepping en doet die tekort aan Gods eer.

 

Van Bekkum
Het door Dekker genoemde praktische beleid staat in datzelfde licht. Kampen stelt niet veel voor. Maar waar zich in dit seculiere ondermaanse kansjes voordoen niet alleen de kerken, maar ook christelijke Nederland te dienen met goede gereformeerde theologie, laat het College van Bestuur niet na die te grijpen.

Wat zegt dat over de kerken? Dat is inderdaad de vraag. Anders dan in het verleden heeft Kampen nauwelijks grip op wat er gaande is. Advies is van harte welkom en men benut graag onze expertise. Maar de uiteindelijke keuze maken kerken het liefst zelf. Toch denk ik dat de beweging van de wereld naar de kerk zich ook buiten Kampen voordoet.

De vrijgemaakte spiritualiteit staat bekend als rationeel, praktisch en wereldgericht, met op de bodem van de gelovige ziel een diep gevoel van uitverkorenheid: jij moet op jouw plek God dienen. Die tekening is juist en weerspiegelt de prediking van belofte en eis zoals die jarenlang heeft geklonken. Je zou kunnen zeggen dat de evangelicalisering van de laatste jaren het spirituele en emotionele tekort in deze geloofsbeleving vult.


Daar hebben we het weer[15]. Je wordt er een beetje moe van, dit papagaaien over het tekort van geloofsbeleving van ons en onze vaderen. Dit oordeel doet m.i. gemakzuchtig tekort aan de diepe geloofsbeleving van vorige generaties. Een geloof dat niet alleen beleefd werd in  de binnenkamer maar ook gestalte kreeg in tal van activiteiten. En inderdaad in de prediking van de grote rijkdom van Gods beloften óók wist van Gods eis tot een vroom en actief leven in Gods Koninkrijk. Een 'balans' die de laatste jaren in veel preken volledig zoek is. Het doet mij pijn dat zo het geloofswerk à la Hebreeën 11,  wordt weggeschreven door menig al dan 'nieuwere Kamper theoloog'. Laat men eerst maar eens bewijzen dat het nieuwe omgaan met de Schrift zich verdraagt met de gereformeerde belijdenis en werkelijk leidt tot opbouw van een godvrezend en godvruchtig leven. Tot nu toe zien we daarvan veelal het tegendeel[16].


Van Bekkum
Dat gaat gepaard met veel onevenwichtigheid. Menigeen die het allemaal te snel gaat of juist niet radicaal genoeg, verlaat de kerk. Maar als ik het goed zie, fungeren traditionele gereformeerde structuren hierin langzamerhand wel degelijk als stootkussen. De liturgische mixed economy van traditionele en nieuwe vormen komt in stabieler vaarwater.
En twee generaties na dato popt de aloude afscheiden
(Afscheiding?, djb) bevinding weer op. ‘Heb je al een nieuw hart’, vroeg mijn overgrootvader eind jaren veertig met enige regelmaat aan mijn toen tienjarige vader. ‘Leef je al na de genadeklap?’, klinkt het tegenwoordig op een mannenontbijt.

Genadeklap? Wat nu weer?, ben je geneigd te denken. Maar gelukkig weet ds. J.J. Burger in de Nader Bekeken[17] wel waar dit jargon vandaan komt. Schrijver/spreker A. de Rover heeft deze oneliner bedacht en op mannenontbijten uitgevent. De term staat voor een soort persoonlijke ervaring of identiteitscrisis die een mens nodig heeft als een onmiskenbaar moment van wedergeboorte. Burger is daar niet zo blij mee: "Op deze manier komt – vrees ik – de stelling terug dat je je Pniël- of Damascuservaring in het leven gehad moet hebben." En denkt De Rover ook niet wat te optimistisch over het leven ná de 'genadeklap'?, vraagt Burger zich af. Maar zijn belangrijkste bezwaar is dat de schrijver voor die genade en zijn klap te weinig Christus Jezus als bron noemt. Jezus is in Rovers boek niet meer dan een medeburger in Gods koninkrijk terwijl Hij toch Priester-Koning in dat rijk is! Daarom zegt Burger: "ik leef liever in de genadezon, dan na de genadeklap. Hoe moeilijk dat – Kyrie eleison – vaak ook is".
Waarom is Van Bekkum wel enthousiast over de 'genadeklap'?


Van Bekkum
Blijkbaar zijn de vrijgemaakt gereformeerde kerken niet alleen een kleiner wordende, verdwijnende minizuil. Het is ook een fascinerende proeftuin voor orthodox gereformeerd kerk zijn in de hedendaagse netwerksamenleving. Een plek waar traditionele gemeenten en klassiek gereformeerde theologie de uitdaging aangaan van missionaire reflectie en initiatief. Waar een nieuwe balans wordt gezocht tussen ratio en beleving. En waar het meedraaien in tal van maatschappelijke verbanden zich paart aan een hernieuwd bewustzijn van vreemdelingschap in een wereld die voorbijgaat.


De perspectieven die Van Bekkum hier schildert passen bij de Nieuwere Kamper Theologie zoals we daar eerder kennis van namen bij De Bruijne. We gaan nu beter begrijpen wat er in onze vrijgemaakte "fantastische proeftuin" groeit en bloeit. En de richting waarin wordt gewerkt. We ontdekken de verschuivingen in leer en leven die dit theologisch moeten onderbouwen. In een laatste artikel in deze serie hopen we daar nog wat meer aandacht aan geven.


Van Bekkum
Wat betekent dit voor de toekomst? Ik weet het niet. God weet het en dat is genoeg om de handen te vouwen en de hand aan de ploeg te slaan. Het leven is één, maar het is niet maakbaar. Ons doen is stukwerk. Daarom even geen strategieën, maar doen wat je hand vindt om te doen. Uiteindelijk biedt het kerkschip toch wel behouden vaart.


Geen strategieën? Maar de Nieuwere Kamper theologie zoals we daarvan een impressie hebben gekregen door De Bruijnes politiek theologie, is toch een 'strategie'? Bedoeld om, zoals Van Bekkum eerder zei, de eigen neo-calvinistische traditie te vernieuwen? Waaraan in samenwerkingsverband wordt gearbeid door universitaire onderzoekers als Schaeffer, Burger en De Bruijne? Een theologie die grote consequenties heeft voor de kerk, het kerkelijke en ook persoonlijke leven?  

Zeker, het kerkschip komt in veilige haven. Daar zorgt Koning Christus voor. Hij manoevreert vanuit de hoge hemel zijn kerk. De vraag is of de Kamper koerswending ons geen schipbreuk doet lijden en voert naar het einde van een gereformeerde kerkgemeenschap zoals Van Bekkum daar al aan het begin van zijn toespraak van gewaagde.

 

Christus regeert. Niet alleen zijn kerk. Hij regeert ook over zijn Koninkrijk dat ís, maar straks in volmaaktheid zal komen wanneer God al zijn en onze vijanden zal hebben gemaakt tot een voetbank voor zijn voeten. Dan zal Hij alles in allen zijn.

Dat is beloofd. Daar houden we aan vast.

Wordt vervolgd

 

 

NOTEN 


[1] Met  kleine tekstuele correcties.

[2] Voor degenen die eerst kennis willen nemen van de toespraak zonder te worden onderbroken door onze vragen en bedenkingen, verwijzen we naar http://www.adckampen.nl/node/63.

[3] We laten het etiket 'alternatieve wederopbouwtheologie' maar even voor wat het is. Maar 'leuk' is ánders.

[4] Prof. dr. C.J. de Ruijter.

[5] Bijvoorbeeld door ND hoofdredacteur S. Kuiper in een positief commentaar op de enorme pinksterconferenties, ND 18/05/13.

[6] J. Westert in De Reformatie 14/12/12

[7] Uit interview met drs. M.G.P. Klinker-De Klerck in de Kerkbode Noorden GKv 22/03/13

[8] 14 jaar Jongeling in de tweede kamer.

[9] Prof. dr. K. Veling, voormalig Eerste Kamerlid voor het GPV: "Mij lijkt het vruchtbaar om het grondslagmodel van christelijke organisatie te vervangen door een perspectief model. Ik bedoel daarmee een vorm van organisatie van christelijke activiteit die wordt ondernomen vanuit het doel. () Dat doel is verbonden met waarden of belangen, waardoor de aantrekkingskracht ook te maken heeft met een visie op de wereld, met perspectief". RD 16/05/13. Veling vervulde destijds ook een belangrijke rol in de openstelling van het GKv voor niet gereformeerden.

[10] Radix 2012/#2, 2013/#3, 2013/#4.

[11] Prof. dr. H.G. Geertsema is emeritus hoogleraar voor de leerstoel-Dooyeweerd van de Vrije Universiteit in Amsterdam en tevens voor christelijke filosofie aan de rijksuniversiteiten van Groningen en Utrecht.

[12] Oneindige tijdruimte of eeuwigheid.

[13] Prof. De Bruijne gaf aan dat hij veel van zijn ideeën ontleend heeft aan een model van Oliver O'Donovan. Hij is hierop  gepromoveerd.

[14] Vergelijk de opstelling van het Gereformeerd Politiek Verbond, waarvoor een belangrijke basis werd gelegd door dr. A.J. Verbrugh in zijn boeken Universeel en Antirevolutionair.

[15] Zie ook dr. H.J.C.C.J. Wilschut in de GKv Kerkbode van het Noorden 17/05/13.

[16] Dr. H.J.C.C.J. Afscheiding?: "Zoek je naar het eigenlijke front in alle problematieken en strijdpunten, dan kom je mijns inziens uit bij de verwoestende invloed van de secularisatie, waardoor de GKv geleidelijk aan het karakter van gereformeerde kerken dreigen te verliezen – als deze ontwikkeling zich voortzet." p.43.

[17] Nader Bekeken 05/05/13.