Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Veranderende kerk (2)

 

N. van Dijk

29-11-14

 

In de Gereformeerde Kerkbode voor Groningen, Friesland en Drenthe (6 sept. 2014) was een artikel te lezen van ds. J.H. Kuiper n.a.v. de veranderende opvattingen binnen de GKV. Hij constateert dat de tijd van de eenvormigheid voor de kerk voorbij is, en je komt er niet onderuit dat er meer gekozen moet worden. Vroeger was volgens hem overal (in de eredienst bijvoorbeeld) een strak programma voor en daar hield je je aan. En ook wat gezinsgrootte betreft: “wie nu een groot gezin heeft, maakte ooit de keuze om dat toe te laten en geen gebruik te maken van de moderne methoden”. Als er voor allerlei zaken binnen de kerk alternatieven zijn, moeten gemeentes keuzes maken, dat is onafwendbaar.

 

Soms komt Kuiper mensen tegen die met heimwee naar de situatie van vroeger verlangen. Alhoewel hij dit wel kan begrijpen, alles was immers overzichtelijk, vindt hij toch dat deze tijd met zijn  uniformiteit iets beklemmends had. En met Prediker vindt hij dat het van weinig wijsheid getuigt als gedacht wordt dat vroeger alles beter was. En ook al zou je willen, er is geen weg terug naar de situatie van zo’n dertig jaar geleden:

 

“Het grote verschil is dat je toen in een bepaalde ontwikkeling stond waarin alles gebeurde en je je positie innam, en dat je er nu voor zou kiezen om die fase vast te houden. Je maakt je keuzes binnen de marges van het mogelijke en die marges zijn veranderd”.

 

Hij wil de (door de synode) gegeven vrijheid vooral zien als een kans. “Hoe vullen we met elkaar de keuzevrijheid in en geven we vorm aan de manier waarop we in deze tijd gemeente van Christus zijn”.

 

Eenvormigheid wordt zowel binnen als buiten de GKV steeds meer als een knellende band gezien. En  waar een aantal decennia geleden veel geschreven werd over een christelijke ethiek, die was af te leiden uit Gods Woord (over verhouding man/vrouw, samenwonen, alternatieve samenlevingsvormen, geboorteregeling), nu wordt bij het hanteren van geboden en christelijke leefregels steeds meer de term ‘wetticisme’ gebruikt.

 

Het onlangs uitgegeven boek ‘Vrijgemaakt?’, onder redactie van Lammert Kamphuis is triest om te lezen. Ook  deze bundel (van hen die bleven of vertrokken uit de GKV) staat vol met wrok en frustratie over ‘de kleine, afgeschermde wereld van de GKV’. En in de inleiding schrijft Lammert Kamphuis:

 

“Deze generatie vrijgemaakten (nl. de dertigers) heeft een uniek verhaal te vertellen: in een grotendeels geseculariseerd land zijn zij opgegroeid in een afgeschermde, orthodoxe zuil. Wat gebeurt er met deze mensen als ze op latere leeftijd een plek moeten vinden buiten deze zuil?”

 

Het is triest om te lezen hoe zoveel jongeren van God vervreemden, om de verwijten te horen richting opvoeding, ook al was die goed bedoeld en liefdevol. Triest om te lezen hoe de gereformeerde leer en de belijdenisgeschriften als knellend werden ervaren. Hoe de kerkdiensten een kwelling waren. Triest dat een gereformeerde kerk waar men tot enkele decennia terug probeerde de belijdenis niet in de ijskast te zetten, zo wordt beschreven.

In en buiten de GKV zien we dat in hoog tempo afscheid genomen wordt van de knellende banden die belijdenissen en dogma’s met zich mee zouden brengen, en van het zgn. wetticistische, rationalistische geloven. Er zou nu plaats zijn  voor de persoonlijke relatie en de persoonlijke navolging.   En in de GKV  hoopt men dat,  nu 'de zuilen' praktisch verdwenen zijn, de kerkverlating stopt …

 

In het Reformatorisch Dagblad van 5 juli schrijft dr. C.S.L. Janse over de realiteit van het hellend vlak. In zijn artikel ‘Veranderen of maar niet?’ constateert hij dat er bij de pleidooien voor verandering duidelijk ook een generatiedimensie in het geding is. Wat is het beslissende criterium bij het al dan niet doorvoeren van veranderingen in de kerk?

 

“Het maakt daarbij natuurlijk wel een groot verschil of we weten van Gods openbaring, van Zijn geboden en Zijn dienst, of dat we uitgaan van de autonomie van de mens. Het maakt veel uit of men in een kerk het grote verschil beseft tussen eeuwig wel en wee, tussen een Bijbelse en een on-Bijbelse leer, tussen een leven in het spoor van Gods geboden en een zondige levenswandel, of dat men vindt dat het toch allemaal niet zo veel uitmaakt. In de Bijbel worden we opgeroepen om te vragen naar de oude paden en het toevertrouwde pand te bewaren. De kerk rust immers op Gods onveranderlijkheid (Mal. 3: 6)”.

Niet alle dingen hoeven te blijven zoals ze vroeger waren, maar “de weg van bekering , die gewerkt wordt door de Heilige Geest is niet anders dan vroeger”.

 

Janse vreest dat in de reformatorische kerken een soort stille revolutie voltrekt, zoals die al eerder viel waar te nemen bij de gereformeerden, vrijgemaakten en gereformeerdebonders. Janse schrijft dat het niet te ontkennen is dat zich

 

“in de samenleving maar ook in de protestantse kerken allerlei veranderingen hebben voorgedaan die veelszins negatief geduid moeten worden. Het begrip secularisatie dekt hier niet alles, maar wel veel. Waarbij we moeten bedenken dat de secularisatie niet alleen tot uitdrukking komt in kerkverlating, maar ook in een binnenkerkelijke secularisatie. Wie de ontwikkelingen van de laatste honderd jaar een beetje gevolgd heeft, weet dat in kringen waar vroeger het gezag van Schrift en belijdenis niet ter discussie stond, waar een trouwe kerkgang (tweemaal per zondag) normaal was en het begrip zondagsheiliging geen vreemde zaak vormde, waar de vrouw in het ambt niet aan de orde was en waar men waarschuwde voor wereldgelijkvormigheid, dat nu allemaal volstrekt verdwenen is. De ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken golden voor anderen in de brede gereformeerde gezindte lange tijd als afschrikwekkend voorbeeld. Maar allerlei tendensen die zich daar voordeden, zie je nu elders in de gereformeerde gezindte. Niet alleen op het grondvlak, maar ook bij het kader.

Geen wonder dat wie daar niet in mee wil gaan, beducht is voor veranderingen. Dat kan leiden tot een starheid die onverstandig is en averechts werkt. Voor een terughoudende opstelling ten opzichte van allerlei aangeprezen veranderingen (of dat nu liturgie of het levenspatroon betreft) is echter alle reden. Temeer als men let op de achterliggende geloofsbeleving. De notie van het hellend vlak is nu eenmaal een realiteit. Of men dat nu leuk vindt of niet. De gereformeerde leer en de gereformeerde levenswandel zijn onmiskenbaar een aangevochten zaak”.