Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

De kindermoord te Bethlehem

 

F. Hoogland

14-12-19

 

In de jaargangen 2017 en 2018 van een in waarheid werden er in of omstreeks de maand december enige meditaties overgenomen uit het prachtige, al voor de tweede wereldoorlog verschenen boek “het Hoogfeest naar de Schriften”. Het was in die tijd, de dertiger jaren, dat er in de gereformeerde kerken van Nederland een 'reformatorische beweging' ontstond. Aan deze beweging zijn namen verbonden als E. Th. Van den Born, D. van Dijk,  B. Holwerda, J. Kapteyn,  C. Veenhof, M.B. van ’t Veer, S. Greijdanus en K. Schilder. Deze nog jonge predikanten braken definitief met de zgn. exemplarische manier van preken. Zij ontwikkelden en bevorderden de zgn. heilshistorische methode waarin de Schrift als eenheid wordt gezien die aan de prediking van het Woord vooral een heilshistorisch en eschatologisch karakter geeft. Het werk van God - Gods raadsplan, het eeuwig voornemen van God en Vader van Jezus Christus - is immers een eenheid.

 

Dit zicht op de Heilige Schrift is voor de prediking van verstrekkend gevolg geweest. Het gaf nieuw elan aan het kerkelijk leven. Genoemde predikanten stelden in die tijd onder leiding van prof. Schilder een fraai, met houtsneden van Johan Melse geïllustreerd en met oud-Nederlandse gedichten verlucht boek samen (uitgegeven bij Oosterbaan & Le Cointre in Goes). Het boek bevat een twaalftal 'studies over de vleeschwording des Woords' waarin de doorwerking van de Schriftbeschouwing gestalte krijgt. 

 

Het taalkleed van de studies is langzamerhand behoorlijk verouderd en vergt nogal wat inspanning van de hedendaagse lezer. Maar het loont de moeite om er kennis van te nemen. Daarom willen we ook dit jaar weer één van de interessante meditaties uit deze bundel een plaatsje op ons internetmagazine gunnen. We kozen dit jaar voor de studie van ds. E. Th. Van den Born over de kindermoord te Bethlehem.

Waar nodig hebben we de spelling wat bij de tijd gebracht.

 


 

De kindermoord te Bethlehem

 

Ds. E. Th. Van den Born (1900-1982)

 

De kindermoord te Bethlehem is moeilijk te lezen als mede behorend tot het kerstevangelie, en als één geheel vormend met de blijde boodschap van vrede op aarde in de mensen van het welbehagen. Toch is Mattheus een canonieke schrijver en is zijn evangelie ook voor ons het geïnspireerde woord van God. Deze kindermoord kan dus niet gemist worden om het evangelie van welbehagen, van zaligheid zuiver te verstaan. Het is tenslotte de Heilige Geest zelf, Die ons achtereenvolgens doet lezen de engelenzang èn de kindermoord en zo van ons geloof vraagt in het evangelie van Jezus Christus, de Heere.

 

Het is dan ook roeping om te trachten deze kindermoord te verstaan als behorende tot het canonieke evangelie en als mede vervullende het welbehagen van de Heere. Het mag misschien aantrekkelijker lijken engelen te horen zingen in Efratha’s velden, maar God vraagt om dat engelenlied ook over te nemen op Bethlehems kerkhof, en te geloven, dat ook bij deze kindergraven dat engelenlied reeds aan heerlijkheid gewonnen heeft, omdat elke dag het welbehagen van de Heere gelukkig voortgaat. Het kan nu geen achteruitgang zijn eerst engelen beluisterd te hebben en daarna kinderen te moeten begraven, die gedood zijn ter wille van het kind Jezus. Dat kan geen achteruitgang zijn, immers “de zege is Hem beschoren”.

 

Nu legt de Evangelist Mattheus er allereerst de nadruk op, dat Bethlehem geweend heeft, toen haar kinderen en zuigelingen vermoord werden door Herodes de Viervorst, en dat men weigerde vertroost te zijn.

 

Bethlehem heeft het eerst het kerstevangelie gehoord. De herders hebben immers “geëvangeliseerd”. Wij lezen in Lucas 2:17: “En als zij het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit kindje gezegd was.” Zij hebben de genade niet alleen geprezen, maar ook aangeprezen. Maar Bethlehem heeft dit woord der zaligheid niet aangenomen. De harten bleven er gesloten voor. Men geloofde het niet. Lucas zegt er van in 2:18: “En allen die het hoorden verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders.” Men hield het voor fantasie, een droombeeld van deze mensen. Het klopte immers niet met de algemene Messiasverwachting! Zo heet het in Joh. 7:27: “De Christus, wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten vanwaar Hij is En tegen het verhaal van de herders heeft men deze bezwaren: zij spreken van Zijn geboorte, van Zijn ouders, van Zijn stad. Het klopte op geen enkel punt.

     Dat was de reactie van Bethlehem op het wonder van de kerstnacht: Jezus Christus, de Heere. En wat konden de herders toen anders doen dan weer naar hun werk terugkeren, en alleen God verheerlijken vanwege de vertroosting Israëls?  “En de herders keerden terug, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was.” Lucas 2:20. En na het “evangelisatiewerk” van de herders zijn de Wijzen uit het Oosten te Bethlehem aangekomen, beladen met goud, wierook en myrrhe, Matth. 2:1-11. Zij waren gekomen om de geboren Koning der Joden te aanbidden. Maar ook daar heeft Bethlehem geen acht op geslagen. Wij lezen althans niets van wat op een ontroering gelijkt, zoals te Jeruzalem openbaar werd bij de verschijning van deze Magiërs uit het Oosten. Zij namen het woord van God niet aan, daarom hield men het alles voor inbeelding wat omtrent dit kindje gezegd werd. Men bleef ongelovig. Zo zag het hart de glorie van de Messiaanse eeuw niet, waarvan de hemel zo heerlijk  gezongen had en waaromtrent zelfs de “einden der aarde” in beweging kwamen.

 

Maar toen heeft Bethlehem pas recht te doen gekregen met het kind Jezus. Herodes de Grote heeft een afdeling soldaten gezonden om aan dit alles een einde te maken. Hij neemt geen enkel risico. Hij kent de verwachting van de Joden en zal daarom alles, wat slechts op een Messiaanse beweging lijkt, in bloed smoren. En daarom worden op zijn  bevel de kinderen van Bethlehem van twee jaar oud en daaronder gedood. En met deze vreselijke kinderslachting heeft de grote smart haar intrede gedaan. Bethlehem is van kinderen beroofd. En het aantal omgebrachte kinderen moet volgens bevoegde schrijvers gesteld worden op ongeveer een dertigtal. En toen is men te Bethlehem begonnen te klagen: “Waren er nu maar niet zulke verhalen rondgestrooid omtrent het kind Jezus. En waren die Wijzen uit het Oosten maar weggebleven met hun bizarre fantasieën en dromen. Dat komt er nu van! Dat is het gevolg van zulke verhalen! En zij zijn hun kinderen kwijt.  En niemand kan hun die kinderen teruggeven.” En zo heeft Bethlehem, verdoofd van smart en vergrimd op het kind Jezus, gelopen achter de dodenbaren van haar eigen kinderen. En de grote klacht was, dat zij hun kinderen verloren hebben. En dat vanwege die vreemde verhalen van het kind Jezus.

 

Was er dan geen troost voor Bethlehem in deze verschrikkelijke benauwenis? Kon er dan werkelijk geen troostwoord gesproken worden bij deze kindergraven? Was het dan werkelijk zo somber, zo triest op het kerkhof van Bethlehem? Er was wel troost. Er was zelfs een rijke vertroosting. Maar deze was nog hetzelfde Woord van God reeds door de herders alom verkondigd: “Zie Ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Here, in de stad van David”, Lucas 2:10-11. Wanneer zij dit woord aannemen, dan kunnen zij hun tranen drogen. Want als dan heden de Christus geboren is, dan kunnen zij heden wel hun kinderen verloren hebben vanwege de vijandschap tegen het kind Jezus, maar dan zijn zij hun kinderen niet kwijt.  Zal de Christus niet gans Israël zaligmaken en niet alles tot één vergaderen in Zijn eeuwig koninkrijk? Zullen dan ook hun kinderen niet terugkomen in Zijn toekomst, om mede deel te hebben aan de glorie van de Messias? Zo zij slechts geloven wat hun gepredikt is, dan is er een rijke vertroosting bij deze kindergraven. Is de Christus niet een blijdschap al den volke?

 

Maar Bethlehem heeft deze vertroosting afgewezen. En als wij dit gedeelte van Matth. 2 nauwkeurig lezen en vooral het 18de vers: “Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween, en veel gekerm! Rachel beweende haar kinderen en wilde niet vertroost wezen, omdat zij niet zijn”, dan begrijpen wij wel, dat het hoofdmoment valt op het niet vertroost willen zijn. Er was wel vertroosting. En deze was misschien opnieuw gepredikt. De herders hebben misschien nog eens alles gezegd en verteld en op geloof aangedrongen, maar deze troost accepteerde men niet. Hij werd afgewezen. Men wilde er niet meer van horen. En zeker niet op het kerkhof met de pas gedolven kindergraven. Immers op het kerkhof demonstreerde zich zo duidelijk de machteloosheid van deze geboren verlosser.

     Zij konden niet geloven, dat de Messiaanse eeuw begon met een dertigtal kindergraven. Want deze eeuw betekende immers de aanvang van Israëls glorie? Hòe kan zij dan beginnen met Israëls ondergang? En dat men het woord der vertroosting niet aannam, kwam omdat het hart geheel andere dingen geloofde, en verwachtte. Het hart begeerde een verlossing, die gezien werd, een  verlossing, die begon met de dood van Israëls vijanden, en met de levensglorie van Israël zelf.   Het hart weigerde dan ook zich te herzien, zoals ook de herders zich herzien hadden en hun messiaanse verwachtingen gecorrigeerd hadden, toen hun met goddelijke majesteit de verlossing gepredikt werd in de geboren Verlosser Jezus, Christus, de Heere. Zo herzag zich ook Nathaniël met zijn: “Kan uit Nazareth iets goeds zijn”, Joh. 1:47. Maar dit deed men in Bethlehem niet, maar formuleerde juist zijn aanklacht tegen het kind Jezus. Men verweet Hem juist Zijn machteloosheid. Hij heeft deze kindergraven niet kunnen verhinderen. Hoe kan hij dan Israëls verlosser zijn?

 

Zo hebben wij ons de situatie in te denken. Bethlehem weigerde vertroost te zijn. De klacht was: “Wij zijn onze kinderen kwijt, Hij heeft deze kindergraven niet kunnen verhinderen”. En het is goed om ons deze situatie scherp voor ogen te stellen. Deze kindergraven zijn werkelijk een nadere uitwerking van het schone kerstthema: “Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde in de mensen van het welbehagen”. Bij deze kindergraven gaat het welbehagen van de Vader gelukkig voort. Maar het eerste is het geloof  in het Woord van God. Het eerste is geloven, dat deze Jezus van de Vader in deze wereld gezonden is. Wie dit niet gelooft, struikelt reeds bij de aanvang. En wel over de machteloosheid van de geboren verlosser. Dertig kindergraven klagen dan het kind Jezus aan. Hij heeft ze dan maar niet kunnen verhinderen.

     Het evangelie moet geloofd worden. Eerst dan durft men nog wel kindergraven te delven met een Psalm in het hart. Want dan worden die kindergraven niet een bewijs van de machteloosheid van de Verlosser, maar een bewijs, dat Zijn ure nog niet gekomen is. Hij kan immers pas werken als Hij groot geworden is, als Hij van een kind tot een man is uitgegroeid. En wie gelooft kan nu ook wachten. Hij kan ook wachten op het uur, waarop deze kinderen in onverderfelijkheid zullen opgewekt worden en met hun Heer en Zaligmaker verheerlijkt zullen worden, en de kroon des levens zullen ontvangen, als de eerste bloedgetuigen der kerk. Hij weet nu, dat dit uur zeker komen zal, omdat God getrouw is. Maar dit geloof hebben de vaders en moeders  van Bethlehem niet geoefend. Zij hebben hun kinderen begraven met groot misbaar, en met wrok in het hart tegen het kind Jezus. De muziek van het eeuwig welbehagen speelde wel boven deze kindergraven, en de engelen hebben niet geweend op het kerkhof van Bethlehem. Maar Bethlehem zag het niet, omdat zij niet geloofden.

Het weigeren om vertroost te worden is dan ook reeds een somber preludium van het vleselijk Israël, dat straks schreeuwen zal voor het rechthuis van Pilatus: “Laat Hem gekruisigd worden”. En dan zal het nog dezelfde aanklacht zijn, reeds tegen het kind Jezus geformuleerd: Zijn machteloosheid om Israël te verlossen en tot heerlijkheid te brengen. Hij is de Joden een ergernis. Dat was hij reeds bij Zijn geboorte.

     Maar nu blijft Bethlehem ook in het donker. Nu horen zij niets meer van Jezus, Christus, de Heere. Het kerstverhaal is voor hen radicaal uit. Het kind Jezus is weg en niemand weet waarheen, en hun kinderen zijn begraven. Men weigerde vertroost te worden, nu ontvangt men ook geen vertroosting. Het welbehagen van de Heere gaat gelukkig voort, want Christus is er, maar zonder geloof is daar niets van te zien, zonder geloof is er alleen de machteloosheid van Jezus Christus, de Heere.

     Toen werd het zeer donker in Bethlehem.

 

***

 

     Zo heeft dus Bethlehem wel geweend, maar het woord der vertroosting afgewezen. En Mattheus is voor ons een geïnspireerde schrijver. De Geest van God verlicht hem bijzonder, wanneer hij dit kerstevangelie schrijven moet voor zijn eigen volk. Israël heeft het woord der vertroosting al eens eerder afgewezen.  Dat was toen Jeruzalem gevallen was, en de veroveraar de gevangenen verzameld had te Rama, om vandaar de grote tocht te aanvaarden naar het oord van de ballingschap, ver van huis en tempel. En deze gevangenen waren eigenlijk de bloem der natie, en vertegenwoordigden dus de toekomst van Israël. En toen hebben daar te Rama de ouden van dagen, die niet meer mee konden, en alleen achter moesten blijven in het desolate land groot misbaar gemaakt, en gezegd: “Zij komen nooit meer terug”. En toen had de Heere de ogen van Jeremia, die daar bij was volgens Jeremia 40:1, verlicht door Zijn Geest. En de profeet zag Rachel, de stammoeder van Israël uit haar graf komen. Rachel, die juist in haar leven zo hartstochtelijk kinderen begeerd had. En deze stammoeder stond nu wenende en klagende haar kinderen na te staren, die meegesleurd werden door het geweld van de vijand. En deze stammoeder weigerde vertroost te worden. Zij was en bleef ontroostbaar over het verlies van haar kinderen, en weeklaagde,  dat zij nooit meer terug zouden komen. En wie troost weigert, heeft wel troost ontvangen. De Heere beloofde toen, dat zij zouden wederkeren uit het land van de vijand. Jeremia moest dan ook profeteren: “Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw arbeid, spreekt de Heere, want zij zullen uit het land van de vijand terugkeren”. Jer. 31:16.

 

En vandaag weent Israël weer. Het weent bij pas gedolven kindergraven. En de Geest der profetie legt verband tussen dit weeklagen, en dat van Rama, nu al eeuwen geleden. Het is dezelfde weigering om vertroost te zijn. Maar toch is het hier in Bethlehem maar niet een herhaling van het gebeurde te Rama. Mattheus zegt met nadruk: Toen is vervuld geworden. En als er iets in vervulling gaat, dan moeten wij opletten, want dan hebben wij niet maar een herhaling van eenzelfde gebeurtenis, maar dan komt een bepaald feit tot zijn volle werkelijkheid, dan bereikt het zijn volheid, dan komt er ten volle uit, wat er in zat. Israël heeft dus reeds eerder geweend, en in ongeloof geweigerd vertroost te zijn. Maar dit weigeren vertroost te zijn heeft God telkens weer beschaamd. Zo weigerde Rachel, de stammoeder, vertroost te zijn en toch beschaamde de Heere dit ongeloof. “Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw arbeid, spreekt de Heere, want zij zullen uit het land van de vijand terugkeren”. Israël heeft dan ook na de Babylonische ballingschap zijn kinderen zien terugkeren. Dat was Gods trouw, Gods genade over Zijn volk. De Heere beschaamde telkens het ongeloof van Israël. En zo is Israëls geschiedenis tot nu toe een geschiedenis geweest van ongeloof, maar telkens weer beschaamd door de trouwe gave van de God van het verbond. Maar dat is nu voorbij. Wie nu weigert vertroost te worden, wordt niet meer vertroost in der eeuwigheid. En hij zal niets meer zien van wat God werkt tot verlossing van Zijn volk. Mattheus citeert dan ook wel Jeremia 31:5, het weigeren vertroost te zijn, maar niet meer Jeremia 31:16, de belofte van te zullen zien terugkeren. Immers Jezus Christus de Heere is de grote gave van God aan Zijn volk. En in Hem zal Israël vrijgemaakt worden uit de macht van zonde en dood en komen tot eeuwige heerlijkheid. Hij is gegeven tot een volkomen verlossing. Maar wie hiermee niet vertroost wil zijn, hij zal daarna niets meer zien. Nu heeft hij geen enkele belofte meer. Daarom vallen hier op het kerkhof van Bethlehem reeds de donkere schaduwen van Israëls verlating en verstoting. Wie thans weigert vertroost te zijn, wordt aan zijn ongeloof overgegeven. Hij ziet niets meer van de grote werken van God.   De geschiedenis van Israël tot op de komst van Christus is dan ook een historie van telkens weer beschaamd ongeloof, maar als ditzelfde Israël de Messias verwerpt, wordt het aan zijn eigen ongeloof prijsgegeven. Dat is het oordeel over alle ongeloof. En daarom is dit wenen van Bethlehem zo verschrikkelijk. Wie nu weigert, weigert voor goed.  Want God heeft geen ander evangelie dan Jezus Christus de Heere. Het Israël van de ballingschap heeft dan ook Gods wonderen en tekenen nog gezien. Zo beschaamde de Heere het ongeloof  van Zijn volk. Maar het Israël, dat de Messias aan het kruis nagelt,  heeft niets meer gezien. De opgestane Christus vertoont zich niet meer aan het ongelovig en ongehoorzaam Israël. Van de glorie van Zijn hemelvaart mag het geen getuige zijn. Het hoort en ziet wel de Pinkstertekenen, maar de Pinksterglorie gaat aan dit vleselijk Israël voorbij. Het heeft nu gesloten ogen en gesloten harten.

 

Daarom gaat nu ook het vleselijk Israël en het Israël uit de Geest uit elkaar, en voor goed. Er komt nu ook finale scheiding tussen gelovigen en ongelovigen. De gelovigen gaan al meer en meer zien. Zo is de weg van Maria een weg van zien, en steeds meer zien, hoewel daarbij een zwaard door haar eigen ziel gegaan is: Pasen, Hemelvaart, Pinksteren. En zo ontvangt Nathaniël de belofte “Gij zult grotere dingen zien dan deze,” en wel de Zoon des mensen, onder engelenbewaking gesteld. Die het leven en de onverderfelijkheid aan het licht brengt. En deze gelovigen zullen straks zien wat God bereid heeft hen, die Hem liefhebben. Maar de ongelovigen gaan al minder en minder zien. De ongelovige Israëliet heeft tenslotte overgehouden enkele geruchten over Jezus de Nazarener. En het verhaal is voor hem definitief geëindigd met de legende, dat Zijn lichaam door de discipelen zou zijn gestolen. En als het Pinksterfeest voorbij is, dan kent hij nog alleen de zogenaamde secte der Nazareners, zonder te zien het heil, dat “d’ aard in ’t rond” verheugt. En het einde van deze ongelovigen is straks de buitenste duisternis.

     Daarom is Kerstfeest vieren zo ernstig, want God, de God van het eeuwig welbehagen, heeft maar één vertroosting: Jezus Christus, de Heere. Wie hiermede vertroost wil worden, krijgt ontzaglijk veel te zien. Hij ziet de vervulling van de 89ste psalm (ber.): “k Heb eens gezworen bij Mijn eigen heiligheid: Zo ik aan David lieg’, zo hem Mijn woord misleid’, Zijn zaad zal eeuwig zijn, zijn troon zal heerlijk pralen, zo duurzaam als de zon, zo glansrijk als haar stralen; bevestigd als de maan; en aan des hemels bogen, staat Mijn getuige trouw te schitt’ren in elks ogen”. Maar wie hiermede niet vertroost wil zijn, hij krijgt niets meer te zien en hij houdt over een gesloten oog en een gesloten hart. Dat is te Bethlehem begonnen: een gesloten oog en een gesloten hart. Want wat is er na de gave van Jezus Christus de Heere nog te zeggen? Hij is immers de vertroosting van Israël? En dat nu zal de eindgeschiedenis zijn van alle ongeloof op het Kerstfeest: een gesloten oog en een gesloten hart. En dat, nu het welbehagen van de Vader in Hem gelukkig voortgaat, en Jezus, de Zaligmaker, een ieder, die in Hem gelooft, het eeuwige leven schenkt.

     Zo blijkt op het Kerstfeest, dat God maar één feest heeft, het feest van Jezus Christus, de Heere. Daarom is er tenslotte maar één vraag: “Gelooft gij?” Want een ander feest heeft God niet!

 

***

 

     Het is dus wel erg moeilijk zulk een kerstevangelie te schrijven. Want ook dit kerstverhaal bedoelt immers te zijn een aanbeveling voor Jezus Christus! Maar door zo te schrijven verhindert Mattheus elke overhaasting in het lezen van het kerstevangelie. Wij willen graag beginnen met de engelenzang “Ere zij God in de  hoogste hemelen en vrede op aarde in de mensen van het welbehagen”. En wij zijn, de engelenzang beluisterende en engelenglorie ziende, misschien geneigd om te zeggen: “Heere, ik geloof”. En de glorie van de komende verlossing zou ons zo in beslag kunnen nemen, dat wij vergaten de waarachtige beproeving van onszelf  of wij waarlijk geloven het evangelie van Jezus, Christus, de Heere. Maar de Heere dwingt ons nu naar engelen te luisteren en tevens van de kindermoord te Bethlehem te lezen. En Hij leert ons zo, dat de weg naar Zijn feest in Jezus Christus is een weg van bloed, en vuur en rookdamp. En nu moet wel komen de waarachtige beproeving van onszelf of het ons waarlijk te doen is om dit feest van de God van het welbehagen.

     Want overhaasting kan ons er gemakkelijk toe brengen onze gedachten over te dragen op Gods feestgedachten. Wij lezen dan ook herhaaldelijk van de schare, die later Jezus volgde, dat zij enthousiast waren over Jezus’ wonderen en tekenen. En dat zij bij het zien daarvan God verheerlijkten. Maar in hun enthousiaste overhaasting liepen zij over de werkelijke feiten heen, dat Gods verlossing is een vrijmaking uit de macht van de zonde en van de dood. En een ander feest heeft God niet. Maar wie nu meteen nà de engelenzang leest van de kindermoord, die wordt verhinderd in zijn enthousiasme over het “Ere zij God” heimelijk Gods feest te verwisselen met zijn feestgedachten. Want zijn enthousiasme botst nu tegen de harde feiten op. Alleen wie God gelooft op zijn woord, alleen hij vervolgt met het Ere zij God ook op het kerkhof van Bethlehem, en  ook straks, wanneer het bloed der getrouwe getuigen stroomt op de brede straat van de grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodomma en Egypte, Openb.11:8. Maar wie alleen maar enthousiast  is over de engelenzang in Efrata’s velden, die verstomt als hij geroepen wordt om kinderen te begraven, vermoord om het kind Jezus, die bezwijkt als hij hoort van bloed en vuur en rookdamp vanwege de vijandschap tegen Jezus Christus de Here. En als dit het feest is, weigert hij te komen, en als het zó gaat van lijden tot heerlijkheid, dan mag God Zijn feest wel houden.

     God, de God van het eeuwig welbehagen, legt naast elkaar engelenzang èn kindermoord. Zo krijgt niemand gelegenheid het kerstevangelie te vervalsen  of aannemelijk te maken. En zo ontvangt niemand de kans het kerstevangelie anders te lezen, dan het gelezen wil worden. De feiten, de harde feiten, dwingen nu elk hart tot geloof of ongeloof, tot aanvaarding of verwerping.

 

Wij zullen dan ook zeer dankbaar zijn voor dit canonieke evangelie. Het apocriefe evangelie maakt het evangelie aannemelijk. Het wil ons enthousiast maken. Dan wordt het evangelie gelezen zoals de mens het wil lezen. Maar het canonieke evangelie maakt niets aannemelijk, en neemt het kruis uit het kerstevangelie niet weg. Het plaatst naast elkaar engelenzang en kindermoord. En wie nu het kerstevangelie zó gelezen heeft, en nog  zegt: “Heere ik geloof”, wel hij heeft door de eeuwige Geest van God de ergernis en de dwaasheid van dit evangelie overwonnen, en hij gaat met verlichte ogen zien, wat God bereidt hen, die Hem liefhebben. Hij weet nu, dat hij geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd heeft, want deze kindergraven verhinderen elke fantasie over het kind Jezus.

     Hij kent nu de vertroosting van Israël. Zijn hart is vastgezet in de werkelijkheid van Gods verlossing in Jezus Christus, de Heere, en vastgemaakt in de waarachtigheid van Gods belofte van eeuwig leven en eeuwige zaligheid. Hij verstaat het nu ook met eigen kinderen kerstliederen te zingen in zijn huiskamer in heerlijke intimiteit. En toch verfantaseert en verdroomt hij het kerstfeest niet. Want in zijn hart is het klare licht der profetie, en hij kent ook de werkelijkheid buiten zijn huiskamer: De wraakgierige, die nog rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij mag verslinden. De steeds groeiende vijandschap tegen God en Zijn Gezalfde. De komst van de Antichrist. En wanneer straks de intimiteit van zijn huiskamer misschien veranderd wordt in een bloedbad om Christus’ wil, wat zal hij dan zeggen? Wel dan zal hij nog, uit kracht van de eeuwige geest, aanheffen: “Ere zij God in de  hoogste hemelen, en vrede op aarde in de mensen van het welbehagen”. Dan zal hij nog geloven, dat elke dag een nadere uitwerking is van dit schone kerstthema. Hij zal nog geloven, dat hij, ingaande in de gemeenschap van Christus’ lijden, ook gemeenschap zal hebben aan Zijn heerlijkheid. Zo zal dan nog de naam van Jezus, Christus, de Heere in zijn mond en in zijn hart zijn.

     Zo willen wij eindigen met deze waarachtige zelfbeproeving: “Heere wij verstaan nu iets van de predestinatie van  deze kinderen. Gij hebt ze genomen om ons te verhinderen de engelenzang uit te leggen naar ons vlees, maar hem alleen te verklaren uit de Geest. Want gij Here, God van het eeuwig welbehagen, Gij vraagt geen enthousiasme: ‘Hosanna, gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heren, Hosanna, in de hoogste hemelen!’(Matth.21:9). Maar Gij vraagt geloof in Jezus Christus, Die Man geworden zijnde, ons op Golgotha heeft verlost van zonde en dood. Zo is het feest geworden voor allen, die geloven”.

 

Niet hij, die een keer zingt, maar hij, die blijft zingen, is beproefd. Want in het blijven zingen bewijzen wij ons geloof in de God en Vader van onze Here Jezus Christus.

Voorts is de kindermoord te Bethlehem nog maar kinderspel.