Printen

Obstakels in het man, vrouw en ambt debat. Een reactie

 

Redactie een in waarheid

29-08-20

 

We lazen in Radix Jaargang 46 #2, het multidisciplinair, wetenschappelijk kwartaaltijdschrift van ForumC, een belangwekkend artikel van dr. P. Boonstra waarin hij reageert op artikelen over 'man, vrouw en ambt' in het tijdschrift. Met zijn toestemming en dat van de redactie van Radix nemen we het hieronder in extenso over.  

 


 

Obstakels in het man, vrouw en ambt debat. Een reactie

 

Pieter Boonstra

 

Inleiding

Maarten Verkerk en anderen hebben in twee artikelen in dit tijdschrift aandacht gevraagd voor de discussie ‘man, vrouw en ambt’. Hij heeft geprobeerd om de obstakels in dat debat bloot te leggen. In dit artikel wil ik met name ingaan op zijn eerste artikel waarin hij een schrijven van mijn hand kritisch bespreekt. Ik wil in deze reactie zijn kritiek bespreken. Dit zal erop uitlopen dat ik zal aangeven wat naar mijn inzicht het werkelijke obstakel is in het man, vrouw en ambt debat.

Kernpunt in het betoog van Verkerk is dat zijns inziens een vruchtbare dialoog over man, vrouw en ambt geblokkeerd wordt door een belangrijk ingrediënt van mijn interpretatieschema van de Bijbel, namelijk dat ik mijn exegese gelijkstel aan het Woord van God. Dit maakt een gesprek over een andere exegese onmogelijk en zorgt voor scherpe oordelen die ‘dodelijk’ zijn voor het gesprek (Verkerk 2018: 218-221). Het gaat hier echter om een verkeerde voorstelling van zaken. Het punt in geding is namelijk dat bij het lezen van de Bijbel onderscheid gemaakt moet worden tussen een juiste en een onjuiste uitleg.

 

Juiste en onjuiste uitleg

De Bijbel zelf wijst ons erop dat het lezen van de Bijbel een bepaalde uitleg vraagt. Petrus refereert in zijn tweede brief aan passages in de brieven van Paulus, die niet altijd makkelijk te begrijpen zijn en die dus uitleg nodig hebben. Ze kunnen ook verkeerd uitgelegd worden. Dan worden Paulus’ woorden verdraaid (2 Petrus 3,16). Juist doordat het lezen van de Bijbel een kwestie van uitleg is, bestaat de mogelijkheid dat dit op een verkeerde manier gedaan wordt, dat er een ‘eigenmachtige uitleg’ gegeven wordt. Maar, zo heeft Petrus al eerder gezegd, “dat geen enkele profetie uit de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat” (2 Petrus 1,20). We hebben namelijk, als het gaat om de Bijbel, niet te maken met een menselijk geschrift, maar met het feit dat “heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken” (2 Petrus 1,21 HSV). Juist vanwege dit feit is het van belang om te toetsen of er in ons lezen van de Bijbel sprake is van een eigenmachtige exegese of niet. De Bijbel laat niet elke exegese toe.    

 

In dat verband hebben onze voorouders een belangrijke regel geformuleerd voor ons lezen van de Bijbel. Deze regel luidt: de Bijbel is zijn eigen uitlegger. Dit wil zeggen dat de Bijbel zelf beslist welke exegese juist is en welke niet (Westminster Confessie 1,9; Te Velde 2009: 529). Anders gezegd: de Bijbel stelt elke lezer in staat om na te gaan of er sprake is van een eigenmachtige uitleg of niet.

 

Voorbeeld

Laat ik dat duidelijk mogen maken met een voorbeeld. In de evangeliën lezen we over de opstanding van Jezus uit de dood. Maar hoe hebben we dit te interpreteren? Wat is de aard van deze opstanding? Wat is er precies gebeurd? Daar zijn verschillende interpretaties over mogelijk. De eerste is dat er sprake is van grafroof. Dat verklaart het lege graf. De discipelen hebben toen het verhaal verzonnen van een opstanding. Een andere verklaring is dat er sprake is van een vorm van hallucinatie. De discipelen dachten dat het graf leeg was en ze beeldden zich in dat ze Jezus zagen na zijn dood. Een derde verklaring is dat het verhaal pas láter bedacht is en langzamerhand is ontstaan om de boodschap van Jezus hier op aarde een nieuwe impuls te geven. Een vierde verklaring is dat Jezus’ opstanding betekent dat Hij, ook al is Hij gestorven, tot op de dag van vandaag voortleeft onder de mensen. Als inspiratiebron zet hij de mensen aan tot navolging van zijn voorbeeld. Naast al deze interpretaties staat ook de interpretatie dat de opstanding van Jezus betekent dat Hij daadwerkelijk, letterlijk, uit het graf is opgestaan en dat Hij leeft voorbij de dood. Welke van al deze interpretaties is nu de juiste verklaring? Het is de apostel Paulus die hier uitsluitsel geeft. In 1 Korintiërs 15 geeft hij zijn interpretatie van de opstanding. Heel het hoofdstuk is één uiteenzetting van de verklaring dat er is sprake van een daadwerkelijk, letterlijke opstanding van Christus. Ook legt hij uit wat voor consequenties deze opstanding voor ons heeft. Op deze manier legt de Bijbel zichzelf uit. De verklaring van Paulus is bepalend voor onze uitleg. Vanuit zijn woorden duiden wij de opstanding als een gebeurtenis die echt heeft plaats gevonden en die betekenis heeft tot vandaag toe. De andere verklaringen en interpretaties, die daarmee in strijd zijn, moeten dan bestempeld worden als eigenmachtige uitleg en daarom worden afgewezen.

Dat is geen machtswoord van mensen, maar het is een machtswoord van de Bijbel zelf. De Bijbel kan dit machtswoord spreken omdat het Gods Woord is. Op de achtergrond staat de ene Auteur die ervoor gezorgd heeft dat mensen deze woorden op schrift hebben gesteld. Er is daardoor sprake van een eenheid waardoor de Bijbel zichzelf uitlegt. Dat wil niet zeggen dat er altijd eenduidigheid is in de uitleg. Daarom formuleerden onze voorouders nog een andere regel. Namelijk: wanneer er onduidelijkheid blijft bestaan, laat dan staan wat er staat onder het motto ‘non liquet’ (het is niet duidelijk) (Troost 2004: 133). Te allen tijde moet voorkomen worden dat twee tegenovergestelde exegeses over wat God tegen ons zegt naast elkaar kunnen bestaan. Dat zou namelijk betekenen dat God zichzelf tegenspreekt. En daarmee zou het een ondermijning zijn voor het geloofsuitgangspunt dat we met de Bijbel te maken hebben met Gods Woord.

 

Eigenmachtige exegese

Bovenstaande laat zien dat niet elke exegese zomaar als juist bestempeld kan worden. We moeten beducht zijn voor een eigenmachtige uitleg. Naar analogie van wat we gezien hebben bij de uitleg van de opstanding, geldt dit ook voor de discussie over vrouw en ambt. Verkerk wijst erop dat er een andere uitleg mogelijk is van wat Paulus aangeeft in 1 Timoteüs 2.

In zijn artikel verwijst hij naar het boek Zonen & dochters profeteren. De verklaring die daar gegeven wordt is deze: “Blijkbaar had Timoteüs te maken met de situatie dat sommige vrouwen, waarschijnlijk rijke en vooraanstaande, zich als leraar op de voorgrond wilden plaatsen en daarmee wilden heersen over mannen. Zij meenden dat ze voor dat onderwijs beter gekwalificeerd waren dan mannen. Een van hun argumenten was dat door de man de zonde in de wereld was gekomen. Maar Paulus wijst dit argument af met beroep op Genesis. Timoteüs moet deze vrouwelijke leer- en heerszucht dus de pas afsnijden.” (Folkers et al. 2016: 148) Wat te denken van deze verklaring? Opvallend is dat ze een bepaald begrip geeft van wat Paulus zegt. Paulus wordt een bepaalde intentie toegeschreven vanuit het standpunt van de oorspronkelijke geadresseerden in de oorspronkelijke situatie. Echter, voor deze auteursintentie ontbreekt elk bewijs in de tekst. Nergens spreekt Paulus over een categorie vrouwen die wilden heersen over mannen. Hij spreekt over vrouwen in het algemeen. Nergens spreekt hij over een specifieke dwaalleer die hij bestrijdt met het argument dat Adam eerst geschapen is en dat Eva eerst in zonde is gevallen. Het argument dat Paulus gebruikt is niet specifiek, maar universeel.

Deze verklaring blijkt zo een voorbeeld te zijn van wat Ricoeur noemt een “psychologiserende opvatting van hermeneutiek”. Dat wil zeggen: interpretatie wordt gelijkgesteld met ‘begrip’ en ‘begrip’ wordt gedefinieerd als “de herkenning van de auteursintentie vanuit het standpunt van het oorspronkelijke publieke in de oorspronkelijke situatie”. Met als gevolg dat het motto wordt: ‘een auteur beter begrijpen dan hij zichzelf begreep’ (1991: 85). Anders gezegd: datgene wat de auteur in zijn tekst zegt wordt uitgespeeld tegen zijn, door ons ingevulde, bedoeling en context. En precies dat is een vorm van eigenmachtige uitleg.   

Vrijheid van exegese?

Nu claimt Verkerk ruimte met een beroep op exegetische argumenten die in Zonen & dochters profeteren gegeven worden. Impliciet doet hij daarmee een beroep op wat genoemd wordt: de vrijheid van exegese. In ieder geval zou dit mij hebben moeten behoeden voor mijn exclusieve stellingname en het debat niet onnodig op scherp hebben gezet (2018: 218). Het punt is echter dat vrijheid van exegese niet bedoelt te zeggen dat er een soort vrijheid van meningsuiting over een bijbeltekst bestaat waardoor elke exegese zijn goed recht heeft. Bij vrijheid van exegese gaat het namelijk niet “om een vrijheid, die de exegeet voor zich claimt. Het gaat om de vrijheid van de Schrift, die in een vrije exegese in vrijheid aan het woord moet blijven komen,” zoals al eens door prof. Oosterhoff kernachtig is verwoord (1976: 18). Vrijheid van exegese betekent dat de Bijbel de vrijheid heeft om voor zichzelf te spreken. Eigenmachtige uitleg is daaraan te herkennen dat ze de Bijbel van deze vrijheid berooft.  

 

Moderne hermeneutiek

Het is in dit verband dat gewaarschuwd moet worden voor de invloed van de moderne hermeneutiek (Troost 2004: 426). Vanaf Gadamer is het namelijk zo dat de toepassing gezien wordt als behorend bij de uitleg (2014: 295-298). Nu klinkt dit als een aannemelijke gedachte en ze is ook ingegeven door een sympathieke intentie, namelijk om een oude tekst ook in de huidige tijd zeggingskracht te geven. Toch is hier sprake van het openbreken van bovengenoemd gereformeerd interpretatieschema.

Wat is namelijk het geval? De gedachte dat de toepassing bij de uitleg hoort betekent dat er een zwaar accent op de context komt te liggen waarin de tekst geschreven is (Troost 2004: 425). Volgens Gadamer is namelijk een tekst begrijpen of toepassen mogelijk omdat de twee contexten (door hem ‘horizonnen’ genoemd) met elkaar kunnen versmelten. Een tekst die in een andere tijd is ontstaan, heeft vandaag iets te zeggen als er sprake is van een ‘horizonversmelting’, dat is: wanneer de ‘gezichtskring’ van de tekst en de ‘gezichtskring’ van de huidige tijd elkaar raken (2014: 289v.).

Tegen deze visie van Gadamer is fundamentele kritiek ingebracht. Kernpunt van deze kritiek is dat op deze manier de vraag of de tekst wel juist wordt geïnterpreteerd naar de achtergrond verdwijnt. Immers, op de voorgrond staat het versmelten van beide horizonnen. Maar dat betekent dat de objectiviteit van de tekst verdwijnt; het is niet meer mogelijk om goede van slechte interpretatie te onderscheiden. In ieder geval geeft de tekst, zoals die geschreven staat, niet meer de doorslag (Boonstra 2020: 61v.).

Het is niet verwonderlijk dat postmoderne filosofen daarom nog een stap verder gaan. Die maken, om zo te zeggen, van de nood een deugd en zeggen dat een betekenis van een tekst dus niet vast te stellen is en helemaal niet toe te passen. Hoogstens kan iemand alleen voor zichzelf iets uit een tekst halen om daar vervolgens het zijne of het hare mee te doen.

Het zal duidelijk zijn dat dit alles op gespannen voet staat met het feit dat we met de Bijbel te maken hebben met heilige en goddelijke geschriften. God heeft ervoor gezorgd dat mensen zijn geopenbaarde Woord op schrift hebben gesteld. Dit moet ons er uiterst beducht voor maken om met datgene wat geschreven staat aan de haal te gaan, of zoals Petrus het noemt: te verdraaien.

 

Een vruchtbare dialoog

Vanuit het bovenstaande kunnen een paar dingen duidelijk gemaakt worden. Het werpt namelijk een ander licht op de punten die Verkerk noemt voor een vruchtbare dialoog tussen voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt; hij noemt er drie in zijn artikel (2018: 222) die ik hier kort bij langs ga.

In de eerste plaats stelt Verkerk dat we klassieke en niet-klassieke exegeses moeten blijven toetsen aan de Bijbel. Dat stem ik toe. Echter, voor een vruchtbare dialoog is het wel nodig dat hier ook het criterium van de toetsing wordt genoemd. Vanuit het gereformeerde interpretatieschema zeg ik: de Bijbel is zijn eigen uitlegger. Of zoals De Westminster Confessie zegt: ‘de onfeilbare regel voor Schriftuitleg is de Schrift zelf’ (1,9). Maar als er geredeneerd wordt vanuit een ánder interpretatieschema, dan moet dat eerst geëxpliciteerd worden. De discussie zal dan moeten gaan over de vraag hoe dit andere interpretatieschema zich verhoudt tot het gereformeerde. Zonder deze discussie zullen we elkaar nooit begrijpen en altijd langs elkaar heen blijven praten.

In de tweede plaats wijst Verkerk op de belemmerende factor in de dialoog dat een bepaalde exegese gelijkgesteld wordt aan het Woord van God. Echter, zoals we gezien hebben vraagt het Woord van God altijd om een bepaalde uitleg. Het gaat er dan om onderscheid te maken tussen een exegese die de Bijbel toestaat en een eigenmachtige exegese. Die laatste moet worden afgewezen. Preciezer gezegd: die wordt door de Bijbel zélf afgewezen. Dat heeft dus niets te maken met een heersen over de Schrift, zoals Verkerk zegt. Het gaat er juist om dat de Schrift heerst over onze exegeses!

In de derde plaats noemt Verkerk dat zowel voor- als tegenstanders moeten beseffen dat ze beïnvloed worden door de tijdgeest. Dit gegeven zal door niemand ontkend worden. Natuurlijk zijn we kinderen van onze tijd, maar dat betekent niet dat we niet kritisch kunnen staan tegenover de geest van onze tijd. Sterker nog: de geest van onze tijd moet óók aan de Bijbel getoetst worden. Ook hier heeft de Bijbel het laatste woord. Een beroep op het feit dat we allemaal beïnvloed worden door de tijdgeest kan geen doorslaggevend argument in de discussie zijn. Wat doorslaggevend is datgene wat God in zijn Woord tot ons zegt. Dat Woord is ook opgeschreven met het oog op onze tijd (Romeinen 15,4 en 1 Petrus 1,12).

 

Het werkelijke obstakel

Naar mijn idee ligt het werkelijke obstakel in ‘het man, vrouw en ambt debat’ in het feit dat de discussie (nog) niet gevoerd is over het uitgangspunt in deze discussie. Zowel voor voorstanders als voor tegenstanders is de Bijbel het Woord van God. Maar bedoelen we daar wel hetzelfde mee? Wat is de precieze ruimte vanuit deze belijdenis voor onze omgang met de Bijbel?

 


 

Dr. P (Pieter) Boonstra is predikant van de GKv-gemeente te Bussum-Huizen. In 2016 promoveerde hij op een studie die gaat over de vraag hoe de predikant in de preek omgaat met de bijbeltekst. E p.boonstra@solcon.nl


 

Boonstra, P. (2020). Hoe lezen we de Bijbel? Over hermeneutiek, interpretatie en Gods Woord. Haarlemmermeer: Woord en Wereld.

 

Folkers, H., Harmsen, M., Leene, A. en Verkerk, M.J. (red.) (2016). Zonen & dochters profeteren. Man, vrouw & kerk. Zoetermeer: Boekencentrum.

 

Gadamer, H-G. (2014) [1960]. Waarheid en methode. Hoofdlijnen van een filosofische hermeneutiek. Nijmegen: Vantilt.

 

Oosterhoff, B. (1976). De vrijheid van de exegese. Kampen: Kok.

 

Ricoeur, P. (1991). Tekst en betekenis. Opstellen over de interpretatie van literatuur. Baarn: Ambo.

 

Troost, A. (2004). Vakfilosofie van de geloofswetenschap. Prolegomena van de theologie. Budel: Damon.

 

Velde, M. te (2009). Confessies. Gereformeerde geloofsverantwoording in zestiende-eeuws Europa. Heerenveen: Jongbloed.

 

Verkerk, M.J. en Verkerk-Vegter, C. (2018). Soms zien we veranderingen niet zoals ze zijn… Obstakels in het man, vrouw en ambt debat. Radix 44.3, 209-223.

 

Verkerk, M.J., Verkerk-Vegter, C., Pathuis, F. en Westerik C. (2019). ‘Gelijkwaardigheid’ en ‘verschil’ in kerkelijke discussies over man, vrouw en ambt. Over macht en de betekenis van woorden. Radix 45.3, 193-204.

 

Westminster Confessie (1986) [1646]. Met de Grote en Kleine Catechismus. Vertaald en ingeleid door G. van Rongen en M. Arntzen. Barneveld: de Vuurbaak.