Printen

De prediking en de kerk

 

Ds. H.W. van Egmond

12-01-19

 

In het blad “Weerklank”, een uitgave van Stichting gereformeerd maandblad, d.d. november 2018, heeft ds. R. van der Wolf een artikel geschreven onder de titel “Rechtstreeks naar Christus”. De ondertitel luidt: “Enkele opmerkingen voor het gesprek over prediking en verkiezing”.

 

Over dit artikel willen we enkele opmerkingen maken. Van der Wolf komt met opmerkingen waar ik vragen bij heb. Onder het kopje “Prediking” zet hij vier onderwerpen op een rij: verkiezing – verbond – belofte – kerk. Ik zal proberen na te gaan hoe hij tot deze volgorde komt. Om er dan ook mijn opmerkingen over te maken.

 

Verkiezing en prediking

 

Zijn artikel begint Van der Wolf met een uitgebreid verhaal over hoe je verkiezing en prediking op meerdere manieren kunt accentueren. Met alle gevolgen die daarbij horen. Als de verkiezing de prediking overheerst dan volgt al snel de vraag naar de zekerheid van de uitverkiezing. Het is meer volgens de Schrift en de belijdenis om de prediking te zien als een instrument in Gods hand om zijn verkiezend voornemen te realiseren. Van der Wolf meent die twee aspecten van de prediking te kunnen samenvatten onder de noemer: “Rechtstreeks naar Christus”. Over deze grondslag voor de prediking lezen we goede woorden. Heel belangrijk in dit verband is zijn verwijzing naar de D.L. V,10: de zekerheid van de verkiezing komt voort uit het geloof in Gods beloften. 

 

Onder het kopje “Prediking” gaat Van der Wolf nog een ‘kleine opmerking’ maken. Eerst schetst hij de ontwikkeling van de prediking in de GKv. Deze schets – want meer zal wel niet bedoeld zijn – is erg compact. De schrijver gaat nogal vrij snel over van zijn ene stelling naar de andere stelling. Voorop staat bij Van der Wolf dat de professoren C. Trimp en J. Kamphuis in hun tijd aan de studenten een goede basis, grondslag voor de prediking hebben meegegeven.  En dan, desondanks komt er een eenzijdigheid in de prediking in de GKv. Namelijk deze: er komt door de tijd heen een, volgens Van der Wolf, te sterke nadruk te liggen op Gods beloften.

 

Volgens mij is dat geen ontwikkeling van na de genoemde professoren, maar heel gewoon iets dat we ook dit van hen geleerd hebben. Trimp zegt ronduit dat de belofte van het verbond een overwicht heeft op de eis van het verbond[1]. Het geloof dat zich de belofte toe-eigent is een gave van God, vergelijk D.L. II,7. En ook komt God in het verbond tot ons met de roeping om te geloven in en te vertrouwen op zijn beloften, D.L. II,5. God vraagt het geloof en Hij geeft het geloof. Velen zien hier een spanning. Maar in het verbond met God staan daar de belofte en de eis tot geloof. God laat in het verbond altijd de roeping tot geloof horen.  En dan zal wie gelooft wat God belooft erkennen dat God hem dat geloof gegeven heeft. Dit mag je niet omdraaien. Zo van: ik kan pas geloven wanneer God dat geeft. Dát maakt de mensen lijdelijk of ook zorgeloos en goddeloos. Binnen het verbond zegt de ware gelovige: ik houd alles voor betrouwbaar wat God mij in zijn Woord geopenbaard heeft. Tegelijk vertrouw ik erop dat de Heilige Geest in mijn hart werkt en mij ervan overtuigt dat God ook aan mij uit genade alles schenkt wat mij in de beloften beloofd is, zondag 7. Wel kan ik met Van der Wolf instemmen dat in een prediking zonder de eis tot geloof, alle ernst verdwijnt. De diepte en de ernst van het leven met de HERE, de God van het verbond, vloeit daar weg.

Om dat wat verderop volgt, is het belangrijk nu al goed onderscheid te maken tussen de prediking van de GKV van vandaag en de prediking van de DGK. Tegenwoordig is er in de GKV een sterkte opmars van een prediking die zowel de eis tot geloof loslaat alsook de heilshistorische plaats van de tekst negeert. Dan krijg je een exemplarische en moralistische prediking.

 

De uiterste gevolgen van de GKv prediking

 

Nu beweert Van der Wolf dat de GKv niet altijd vrij is geweest van een prediking die door de verkiezing beheerst wordt. Dit heb ik toch wel twee keer moeten nalezen. Bedoelt Van der Wolf hier de GKv vanaf de Vrijmaking? Of gaat het hem om die periode van na Trimp en Kamphuis? Dat wordt hier in elk geval niet duidelijk. Verder schrijft Van der Wolf dat de nadruk op het beloftekarakter als gevolg heeft dat de belofte samenvalt met de verkiezing. Is dit een onvermijdelijke consequentie of incidenteel? Ik zou graag zien dat Van der Wolf dit wat verduidelijkt. Want kun je de GKv – prediking ervan beschuldigen dat daar de zekerheid van de verkiezing gepreekt wordt? Van der Wolf zegt het heel stellig: binnen de GKv is de belofte zo overgeaccentueerd dat de noodzaak tot bekering welhaast plaats moet maken voor het evangelie van de overwinning. Welhaast. Van der Wolf gebruikt een voorzichtige formulering. Alleen gaat hij m.i. wel onvoorzichtig verder. Omdat de eis tot geloof en bekering gaat ontbreken ziet hij de prediking in de GKv als een bijna onvoorwaardelijke (!) verzekering[2] van de belofte dat je de overwinning hébt. 

Dan vervolgt Van der Wolf: “Als neveneffect daarvan is de leer over de kerk allesbeheersend geworden[3]. Hier staat toch dat zij die leven onder een prediking die met een overwicht op de verkiezing de overwinning leert, dat bij hen de plaats waar ze samenkomen allesbeheersend is geworden. “Daar wil God zijn en daar wil God zijn evangelie verkondigen”[4]. Dit ‘daar’ is een verwijzing naar een plaats; een lokaliteit waar die mensen samenkomen. Wil Van der Wolf de mensen die deze consequentie trekken ervan beschuldigen dat zij beweren dat er dan buiten deze hun plaats van samenkomst God er niet bij is? Dat er buiten hun samenkomst geen zaligheid is? Want hij wijst toch als het ware met de vinger die kerk aan waar die rij van verkiezing – verbond – belofte – kerk als een onverbrekelijke rij wordt vastgehouden.  Hun opvatting zou dan zijn: dat zij de ene kerk zijn. Immers de consequentie van het betoog van Van der Wolf is dan dat daar waar zij vergaderen die de belofte én de verzekering van verkiezing én overwinning ontvangen hebben, dat God dáár wil zijn en dáár zijn evangelie wil verkondigen. Op deze manier wordt de verkondiging van het evangelie opgesloten in die ene vergaderruimte waar alleen overwinnaars samenkomen. Ik denk hier aan de leer van ds. J. Hoorn die eerder door de G.S. te Heemse 1984 door de GKv is afgewezen[5]. Daarom is het mijn mening dat Van der Wolf hier zeer ver gaat met zijn conclusies. Heel wijs (!) sluit Van der Wolf dit punt af met de opmerking dat we hiervan maar eens meer studie moeten maken. Inderdaad. Dat is ook mijn mening. Want juist op dit punt wordt er nog steeds een heel verkeerde voorstelling gemaakt. Dat wordt duidelijk in wat Van der Wolf verderop zegt over wat de DGK leert over de kerk. Dus studeer op dit punt, opdat je weet wat je zegt.

 

Van GKv prediking tot DGK en de kerk

 

Want in het vervolg van zijn artikel wil Van der Wolf de consequentie van zijn opgebouwde reeks van verkiezing – verbond – belofte – kerk duidelijk maken. Hij ziet de gevolgen van zijn bewering terug in o.a. de DGK. Aan welke andere kerken de schrijver hier denkt, komt niet uit de verf. Ik zou zeggen maak dat eens concreet. Waarom neemt hij niet één van die andere kerken om zijn betoog te verduidelijken? Juist de DGK waar de GKN (waar Van der Wolf predikant is) mee samenspreekt en samen tot een vergaande herkenning gekomen is, naar deze kerk wijst hij met een beschuldigende vinger! Daarvan zegt Van der Wolf dat die DGK zou beweren dat “De kerk die de belofte ontvangt de verbondsgemeente is die verkoren is”.  Eigenlijk gaat de schrijver hier verder dan hij eerder heeft beweerd. Eerst was het de hóórder die in de prediking de belofte mocht horen. Zij het zonder de klem op de eis. Maar nu staat hier toch dat de DGK zou leren dat de kérk de belofte ontvangt. Ik vraag Van der Wolf ook dit aan te tonen. Want de gereformeerde belijdenis zegt dat het vólk van Gods verbond de belofte van het verbond heeft ontvangen. Immers ouders zijn geroepen om hun kinderen als kinderen van het verbond, naar het doopvont te brengen. Daar deelt dan niet de kerk de belofte uit die zij in bezit zou hebben, maar daar mag de ambtsdrager in Christus’ naam die belofte verzegelen aan dat verbondskind. 

Het eind van de vergaande conclusie van Van der Wolf is nog niet bereikt. Want dan lezen we aansluitend op het vorige citaat: “Maar dat Gods liefde de grondslag is, is dan ver uit het beeld verdwenen”. Hier denkt Van der Wolf duidelijk aan de DGK. Ik lees in de context tenminste van geen andere kerken. Dit gaat dan wel heel ver! Zou de schrijver nu echt bedoelen dat de liefde van God in Christus niet gepreekt wordt in de DGK? Denk hij nu echt dat de trouw en de genade en de barmhartigheid en de liefde van God, dat Hij zijn eigen Zoon heeft gegeven voor de verzoening van onze zonden, dat dit vanaf de kansels van de DGK-kerken niet centraal staat? En dat deze belofte gepreekt wordt zonder daarbij de indringende oproep tot geloof en bekering? Zou in de prediking van de voorgangers in de DGK de liefde van God in Christus niet voorop staan? Laat hij de eerste de beste DGK-kerk eens binnen gaan! Ja de DGK handhaaft wel de belijdenis: er zal in haar midden gewaakt worden dat de prediking naar de Schrift zal gebeuren; en dat de sacramenten ook naar Gods Woord bediend worden; evenals de kerkelijke tucht ook naar de Schriften zal plaats vinden. Ja de Schrift is de regel voor de prediking en voor de ambtelijke dienst. Want daar waar de liefde van God in Christus ontbreekt dáár zal de unieke troost van het Woord van God verschralen. En daar volgt ook de ontbinding van het samenleven van de kerken onderling.

 

Tot slot

 

Ik denk dat Van der Wolf wat hij hier over de DGK heeft geschreven óf moet bewijzen óf moet terugnemen. Bovendien heeft heel deze alinea geen enkele functie in zijn betoog. Want na zijn verwijzing naar de DGK herhaalt hij wat hij eerder heeft gezegd: dat er op dit punt heel veel studie nodig is. Met dat wat Van der Wolf verderop schrijft is een dergelijke studie goed te doen. Want zo schrijft hij “God wil Zich een volk vormen, vergaderen, dat Zijn lof verkondigt”. Daar zullen zijn DGK-broeders het van harte mee eens zijn. En zo kunnen we ook verder in ons gesprek op weg naar de eenheid. Moge de liefde van Christus ons drijven. Dan zullen we uit liefde voor elkaar de eenheid zoeken rond de tafel waar we samen de eenheid met Christus beleven.

Moge ook mijn bijdrage verstaan worden als een poging dat gesprek te bevorderen.

 

NOTEN


[1] C. Trimp, “Klank en weerklank” p.57. Vergelijk ook J. van Genderen “Verbond en verkiezing”. p.62 en 63. “Strikt genomen is er daarom in het verbond der genade geen evenwicht van belofte en eis, maar een overwicht van de belofte”.

[2] In en rond de Vrijmaking was het de leer van de Gereformeerde Kerken synodaal dat de Here zijn beloften onvoorwaardelijk aan zijn uitverkorenen liet verzegelen. Dat was een belofte zonder eis tot geloof en bekering. Immers de vervulling van de belofte werd in die belofte meegegeven.  De doop aan hen die niet uitverkoren zijn was een ‘morsen met water’. Die belofte was leeg. Toen deze leer bindend werd opgelegd hebben velen zich van die leer vrijgemaakt. Zij volgden de gewone gereformeerd leer dat de Here zijn verbond met alle kinderen van het verbond opricht. De ware gelovige zal het belijden dat de Heilige Geest in ons hart dat ware geloof ontsteekt. Dat geloof dat zich Jezus Christus met al zijn weldaden omhelst en toeeïgent (Nederlandse Geloofsbelijdenis art.22).

[3] Pag. 22, 1e kolom.

[4] Idem.

[5] ds. J. Hoorn leerde o.a.: “Buiten de kerk kan niemand gelovig genoemd worden, want buiten de verzameling van Gods volk valt er niets te geloven. Omdat daar niets is. Omdat daar geen zaligheid is, geen enkele zaligheid. Alleen in de samenkomst van de ware gelovigen is de Here. Hij is daar en nergens anders”. Vergelijk de Acta artikel 131.

 

 


Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van het gereformeerde familieblad De Bazuin, 13e jaargang nummer 2, 09-01-19.